V
Dinsdag

207.

==

Om vier uur precies begon de wekker te rinkelen.

Cristiano Zena bracht hem met een klap tot zwijgen. Hij had aan één stuk door geslapen zonder te dromen. Hij was zelfs niet wakker geworden om te plassen. Zijn blaas stond op springen. Maar hij voelde zich beter.

Hij knipte de zaklamp aan en rekte zich uit.

Cristiano deed een plas, waste zijn gezicht met koud water en kleedde zich dik aan. Hij liep de trap af en probeerde geen geluid te maken. Beneden was het warmer.

Beppe Trecca lag op de bank te slapen met zijn gezicht tegen de rugleuning geplakt. Hij had zich opgerold in een te korte deken en er stak een been uit.

Op zijn tenen liep Cristiano de keuken in, pakte een pak toast en at in stilte de een na de ander. Vervolgens dronk hij twee glazen water om ze weg te spoelen.

Nu hij had gegeten en gedronken, was hij er klaar voor.

Vanaf dit moment moest elke beweging minstens drie keer worden afgewogen.

Op de keukentafel lag een pakje Diana van Rino.

Laten we eerst een lekker sigaretje roken.

Dat zei zijn vader altijd voordat hij aan een klus begon.

Cristiano vroeg zich af of Rino, nu hij in coma was, zin had om te roken. Misschien zou die slechte gewoonte verdwenen zijn wanneer hij uit zijn coma ontwaakte.

Hij pakte het luciferdoosje en haalde er een uit. Hij legde hem tegen de bruine strook.

Als hij bij de eerste keer vlam vat, zal alles goed gaan.

Hij streek de lucifer langs het doosje en heel even leek het alsof de lucifer aarzelde om te gaan branden, maar toen schoot als door toverkracht een donkerblauw vlammetje omhoog.

Alles zal goed gaan...

Hij stak de sigaret op en inhaleerde tweemaal diep, maar zijn hoofd begon te draaien.

Hij maakte hem meteen uit onder de kraan.

‘Ik ben er klaar voor,’ fluisterde hij.

==

==

208.

==

Terwijl Cristiano zijn sigaret rookte, staarde Quattro Formaggi in onderbroek en kamerjas naar de televisie en dronk Fanta uit een gezinsfles.

Er was een besnorde kok die blinde vinken en couscous maakte en zei dat dat verrukkelijke, originele gerechten waren voor een picknick buiten. Daarna was er reclame en vervolgens begon de bon ton-deskundige, een klein kereltje met geverfd haar, uit te leggen hoe je de tafel moest dekken en hoe je een dame een handkus geeft.

Quattro Formaggi drukte met zijn voet op het knopje play van de videorecorder en daar verscheen Ramona in handboeien in de kamer van de sheriff.

‘Wat moet ik doen om niet in de gevangenis te komen?’

Henry, een zwarte, gespierde agent, draaide de wapenstok rond in zijn handen en nam Ramona van top tot teen op. ‘Je kunt een borgsom betalen. Een pittige wel te verstaan. Volgens mij heb jij geen geld.’

Ramona duwde haar grote tieten naar voren en zei ondeugend: ‘Dat is waar. Maar ik weet wel een andere manier. Veel eenvoudiger.’

Henry maakte haar handboeien los. ‘Nou, de enige manier is om zo snel mogelijk het lijk van het blonde meisje te vinden en in de kerststal te leggen.’

‘Oké chef. Ik ga meteen op zoek.’

Quattro Formaggi nam nog een slok Fanta en mompelde met uitgebluste ogen: ‘Goed zo, Henry.’ Toen draaide hij zich om naar de keuken. Er klonk een vreemd gezoem. Misschien was het de koelkast. Maar het kon ook die reusachtige wesp zijn die er niet uit kon. Een wesp met vleugels met een spanwijdte van twee meter en een angel zo lang als een arm.

Het insect had hem waarschijnlijk in zijn slaap gestoken, want hij voelde zijn ingewanden wegrotten en zijn huid leek wel gestoken door een miljoen gloeiende naalden. En die hoofdpijn ging nooit meer weg. Langs zijn hals steeg een vuur op dat zijn hoofd deed koken. Als hij zijn slapen aanraakte, voelde hij zijn voorhoofd, zijn wenkbrauwen en zijn ogen tintelen.

Het kruisbeeld werkte niet.

Hij had het niet afgedaan, precies zoals Riky had gezegd, maar in plaats van af te nemen, werd de pijn alleen maar erger.

God heeft het op mij gemunt. Ik ben Ramona kwijt. Ik verdien niets. Dat zijn de feiten.

==

==

209.

==

Het was koud, maar Cristiano was goed ingepakt in zijn dikke jack, flanellen bloes en fleece trui. Terwijl hij het rolluik van de garage optrok, stroomde de ijskoude lucht omlaag door zijn keel, die nog prikte van de sigaret. Hij stak de langwerpige tl-lampen aan, die knetterend een gelig licht verspreidden over het grote souterrain. Naast de plank met het gereedschap vond hij een paar oranje plastic huishoudhandschoenen. Hij trok ze aan.

Hij liep naar de bestelbus, haalde de sleutels uit zijn broekzak en opende de voorportieren, hopend dat het lichaam van Fabiana er om een of andere duistere reden niet meer zou zijn.

Hij knipte de zaklamp aan en scheen naar binnen.

Daar lag het lijk. Opzij geschoven. Als iets ouds en afgedankts.

Als iets doods.

Binnen in de bestelbus hing een niet al te sterke, zoetige geur.

Na vierentwintig uur begint een lijk te stinken.

Een van de weinige zekerheden die Cristiano Zena had, was dat hij, als hij alles grondig zou doen, zich van dit lichaam zou ontdoen zonder dat iemand het naar zijn vader zou kunnen herleiden.

En die zekerheid was gebaseerd op het feit dat hij alle drie seizoenen van CSI had gezien.

CSI is een Amerikaanse televisieserie over een team van erg slimme gerechtsartsen dat lijken onderzoekt met behulp van technologische instrumenten, en geniale rechercheurs die zelfs uit de kleinste en op het oog betekenisloze aanwijzingen informatie halen.

Bijvoorbeeld: ze vinden een schoen. Dan analyseren ze de zool. Daar zit hondenpoep op. Via dna-onderzoek kunnen ze het hondenras traceren. Dalmatiër. Waar poepen Dalmatiërs? Ze sturen een stel agenten naar alle parken om na te gaan waar veel Dalmatiërs komen en traceren uiteindelijk met mathematische precisie het adres van de moordenaar. Dat soort dingen.

In zijn vorige leven had Cristiano vaak tijdens het journaal nagedacht over de fouten die Italiaanse moordenaars hadden begaan. Ze maakten er een potje van, want ze lieten allerlei sporen achter en werden altijd gepakt.

Hij daarentegen zou alles heel zorgvuldig afwerken, en om alles goed te laten functioneren moest hij zichzelf voorhouden dat dat lijk in feite precies hetzelfde was als een kip die je uit de cellofaan verpakking haalde.

Vooruit dus.

Hij pakte het lijk bij de voeten vast en sleepte het naar de rand van de laadruimte. Zonder al te veel problemen slaagde hij erin het in de kruiwagen te laten glijden. Hij sloot de achterportieren.

Later zou hij de bestelbus schoonmaken.

Hij duwde de kruiwagen de garage in en liet het rolluik neer.

Hij had het plan grondig uitgedacht. Hij moest alle sporen van het lijk uitwissen, het vervolgens inpakken en in de rivier gooien.

Hij pakte een stuk doorzichtig plastic dat de piano moest beschermen tegen stof, haalde toen de kartonnen dozen, motoronderdelen en buitenbanden van de pingpongtafel en spreidde het plastic erover uit. Hij vond een houten stok vol verfklodders, die samen met een paar ijzeren buizen in een hoek stond, en zette die dwars tegen de tafel. Hij zette het lijk van Fabiana ertegenaan, gebruikte de stok als hefboom om het lijk ter hoogte van het tafelblad te brengen en liet het erop rollen. Hij schoof het naar het midden van de pingpongtafel, alsof het een snijtafel in een mortuarium was.

Fabiana leek veel zwaarder dan toen hij haar de nacht daarvoor in de bestelbus had gelegd.

Gedurende de hele operatie had hij vermeden naar haar hoofd te kijken, maar nu kon hij zich niet meer beheersen. Dat met gestold bloed besmeurde masker, omlijst door een massa blond kroeshaar, was het gezicht geweest van het knapste meisje van de school, het meisje dat alle jongens deed kwijlen.

Waarom heeft hij haar vermoord?

Daar moest hij steeds aan denken. Hij zocht wanhopig naar een antwoord, maar het lukte hem niet. Hoeveel moed is ervoor nodig om zo’n mooi meisje het hoofd in te slaan? En wat had Fabiana gedaan dat zo erg was dat ze ervoor moest sterven?

Zijn vader...

Hou op.

...zat in de regen geknield boven het lichaam van Fabiana...

Hou op!

...en tilde de steen op...

hou op met denken!!!

...en liet hem op haar neerkomen.

Cristiano ademde diep in en rook opnieuw de weeïge lijklucht die zijn mond en neus binnendrong en als een verstikkend gas door zijn keel stroomde. Zijn maag en de rest van zijn lichaam begonnen hevig te trillen en hij moest drie stappen achteruit zetten om niet de toastjes uit te braken die hij zojuist had gegeten.

Hij pakte een plastic zak van de supermarkt en trok die om haar hoofd, in de hoop dat de gruwel zou worden verjaagd.

Toen hij voelde dat de misselijkheid over was, keek hij weer naar het lichaam van het meisje, dat met gespreide armen en benen midden op de groene tafel lag. Met die plastic zak over haar hoofd was het beter.

Hij keek goed. De huid was vaalgeel. De paarsachtige aderen, waar niets meer doorheen stroomde, waren aan de oppervlakte gekomen als de duizenden uitlopers van een bliksemschicht. De kleren besmeurd met modder en bloed. De rits van haar spijkerbroek open. Het jack open. De trui en het t-shirt gescheurd alsof een wolf had geprobeerd haar levend te verslinden. Uit de witkanten beha stak een kleine tepel. Uit de onderbroek een paar lichtblonde haartjes.

Duizend keer had hij zich voorgesteld hoe ze er naakt zou uitzien, maar nooit zo.

Hij moest haar nagels schoonmaken.

Daar wordt je altijd op gepakt. Er blijft een draadje wol, een huidschilfertje van de moordenaar achter en dan hoeven ze maar een dna-test te doen of je hangt. En daarna moest hij...

‘In haar vagina zijn sporen van sperma gevonden.’ Dat zeiden ze altijd in films op de televisie.

En dus?

En dus moest hij haar onderbroek omlaag trekken. En haar wassen. Vanbinnen en vanbuiten.

Nee, dat niet.

Dat zou hij nooit kunnen. Dat was te veel. En daarbij was haar spijkerbroek wel open, maar haar onderbroek was nog omhoog.

Hij heeft haar niet geneukt.

Nee, hij heeft haar niet geneukt. Mijn vader zou zoiets nooit doen met een meisje van veertien.

Hij pakte de waterslang.

Maar waarom heeft hij haar vermoord?

En het reinigingsmiddel waarmee je vet van je handen kunt wassen.

Omdat Rino Zena een maniakale moordenaar is.

Dan moest hij dus naar de politie gaan.

‘Mijn vader heeft Fabiana Ponticelli vermoord. Ze ligt in onze garage.’

Nee. Er moest een andere verklaring zijn. Natuurlijk moest die er zijn. Wanneer zijn vader uit zijn coma zou ontwaken, zou hij die reden vertellen en dan zou hij alles begrijpen.

Want zijn vader was gewelddadig, hij was een zuiplap, maar geen moordenaar.

Toch heeft hij de vorige nacht die blonde vrouw geslagen die mijn kamer was binnengerend. Maar hij heeft haar alleen maar een schop onder haar kont gegeven. Dat is iets anders. Mijn vader is een goed mens.

Hij bekeek de rechterhand van het meisje en fronste zijn wenkbrauwen. Er was iets vreemds, iets wat niet klopte, maar hij wist niet wat. Hij keek naar de linkerhand. En vergeleek ze.

De ring was weg. De ring met het doodshoofd.

Die droeg Fabiana altijd om haar vinger.

Waar is de ring?

==

==

210.

==

Beppe Trecca schrok wakker, draaide zich om en viel bijna van de bank. Even wist hij niet meer waar hij was. Hij keek verward om zich heen.

De oude televisie die aan stond. Een ligstoel.

Dit was het huis van Rino Zena.

Hij ging zitten en krabde gapend op zijn hoofd. Zijn rug was gesloopt en hij had overal jeuk.

Zijn hier soms vlooien?

In deze zwijnenstal kon er van alles zijn. Zelfs platjes en hoofdluis.

Hij moest pissen en wat water drinken. Hij had het gevoel dat hij een halve kilo zout in zijn mond had. Kwam zeker door die rijst met dat bouillonblokje.

Vier uur vijfenvijftig.

Nog steeds gapend stond hij op. Hij wreef over zijn onderrug op de plek waar een scheur in een wervel zat.

Hij kon niet nog een nacht op die bank doorbrengen. De dokter had gezegd dat hij moest slapen zonder kussen en op een orthopedische matras, het liefst van latex.

Allemaal de schuld van die stompzinnige pater Italo, dat hij er zo aan toe was. Pater Italo, een dominicaanse missionaris die oorspronkelijk uit Canaiello kwam, had hem een jaar of drie daarvoor in een dorpje in Burkina Faso met een altaarstuk geslagen en zo zijn derde lendenwervel gebroken.

Beppe Trecca was daar met een groep vrijwilligers om putten te graven voor het internationale project ‘Een glimlach voor Afrika’. Terwijl de zon zijn neuronen roosterde, spande hij zich tussen broodmagere koeien in voor een barmhartige zaak, én omdat hij in die tijd een soort affaire had met Donatella Grasso, één van de coördinatrices.

Het was slopend werk, en om voor hemzelf onduidelijke redenen was hij van supervisor gedegradeerd tot ongeschoolde arbeider.

Op de dag van het incident had hij, geteisterd door vliegen, de hele ochtend onder het tirannieke oog van pater Italo betonblokken uitgeladen. Eindelijk was het tijd om te eten. Hij had een dikke soep opgeschept waarin stukken vlees dreven die op houtkrullen leken. Om daarna de knoflooksmaak kwijt te raken, wilde hij op een verfrissend pepermuntje zuigen.

Hij had in zijn broekzak naar het pepermuntdoosje gezocht en gemerkt dat er een gat in die zak zat en dat de pepermuntjes onder in zijn broekspijpen terecht waren gekomen. Hij had met een hand op de machine om de kalk te mengen geleund en met zijn been geschud om de pepermuntjes op de grond te laten vallen.

Een onmenselijke kreet had de stilte van de savanne doorbroken. Beppe had amper de tijd om zijn hoofd om te draaien en te zien dat pater Italo een sprongetje maakte en met een spade tegen zijn rug sloeg.

De maatschappelijk werker was als een kegel op de grond gevallen, terwijl de dominicaan schreeuwde: ‘Zet de stroom af! Hij heeft een schok gekregen! Hij heeft een schok gekregen! Zet ’m af!’

Door de snerpende pijn en de verrassing had Beppe geen woord kunnen uitbrengen. Hij had geprobeerd op te staan, maar de priester had hem als een bezetene samen met drie negers terug op de grond gegooid en zijn gezicht vastgepakt en zijn mond wijd geopend. ‘Zijn tong! Zijn tong! Hij bijt op zijn tong! Zorg dat hij niet op zijn tong bijt, verdorie!’

Twee dagen later was de maatschappelijk werker, volgestopt met antibiotica, op een vliegtuig gezet en met een gebarsten wervel en een kaakontwrichting gerepatrieerd.

Met een hand in zijn zij ging Beppe pissen. Hij meende geluiden van beneden te horen. Hij spitste zijn oren maar hoorde alleen het gekletter van zijn urine in de wc-pot.

Hij sleepte zich naar de bank en liet zich erop vallen, terwijl hij gaapte: ‘Wat is het leven toch hard.’

==

==

211.

==

Aan het eind van de vlakte begon de nacht de eerste tekenen van zijn vertrek te tonen. Een miststrook, dicht als watten, had zich neergevleid tussen de rijen populieren die de loop van de rivier volgden. De donkere boomtoppen staken omhoog als de masten van spookschepen.

Cristiano Zena duwde hijgend de kruiwagen met het lijk van Fabiana Ponticelli voort over een weggetje dat door de met plassen bezaaide akkers voerde.

Omdat hij de zaklamp niet kon gebruiken, moest hij op zijn geheugen afgaan.

Hij had veel tijd verloren in de garage, en nog even en het zou licht worden en dan was de kans groot dat hij iemand zou tegenkomen.

Boeren. Werklui die naar de grindafgraving gingen en dat weggetje namen om op tijd te komen. Jongens op crossmotoren.

Je moest wel volkomen debiel zijn als je niet zag dat er een menselijk lichaam onder die deken lag.

En dus...

En dus niets. Als ik gesnapt word, heeft het lot het zo gewild. Dan zeg ik dat ik het gedaan heb. En als papa dan wakker wordt, zal hij weten hoeveel ik van hem houd.

Zijn armen begonnen te trillen en het was nog een kilometer naar de rivier. Zijn shirt was onder zijn oksels en op zijn rug doordrenkt van zweet.

Hij had deze weg al duizend keer afgelegd. Toen hij had besloten om een vlot te maken van lege jerrycans om te gaan raften, als hij ging vissen met Quattro Formaggi, als hij gewoon niets te doen had.

Wie had ooit kunnen denken dat hij diezelfde weg zou afleggen met het lijk van Fabiana Ponticelli?

Was Quattro Formaggi maar hier bij hem. Misschien wist hij wel of zijn vader en Fabiana een geheime verhouding hadden. Of hij kon het vragen aan Danilo. Maar die was verdwenen. En bij hem thuis werd niet opgenomen.

Hij moest weer denken aan het telefoontje met Quattro Formaggi. Die leek niet erg verrast toen hij hoorde dat Rino in coma was.

Maar je weet toch hoe hij is, zei hij in zichzelf, terwijl hij met zijn arm over zijn met zweetdruppeltjes bedekte voorhoofd veegde.

Hij kon niet wachten tot hij Quattro Formaggi zou zien en omhelzen.

Hij was er nu bijna. Het geluid van de stroom overstemde het gedreun van de vrachtwagens die over de rijksweg scheurden.

Hij trok zijn jack uit, knoopte het om zijn middel en duwde weer verder. Hoe dichter het pad de rivier naderde, hoe meer het veranderde in een modderpoel, en het wieltje van de kruiwagen glibberde en zakte weg in de blubber. Ook onder de zolen van zijn gymschoenen hadden zich twee loodzware modderklonten gevormd. Een meter of twintig vóór hem strekte zich een stuk drassige grond uit dat verlicht werd door de schijnwerpers van de elektriciteitscentrale. De bomen staken omhoog als masten op volle zee.

Cristiano kon zich niet herinneren dat hij ooit de Forgese zover buiten zijn oevers had zien treden.

==

==

212.

==

Quattro Formaggi zat nog steeds op de stoel. Hij rilde en de pijn in zijn schouder straalde met gloeiende golven uit naar zijn borstkas.

Hij hield het kruisbeeldje vast.

Het was hem even gelukt om in slaap te dommelen, maar een angstaanjagende nachtmerrie had hem als een stinkende deken omwikkeld en gelukkig was hij wakker geworden.

De televisie, die keihard aanstond, galmde in zijn schedel, maar hij wilde hem niet zachter zetten. Hij hoorde nog duizendmaal liever de krassende stemmen van de televisie dan de stemmen in zijn hoofd.

Hij sloot zijn ogen en Ramona verscheen voor hem. Ze lag naakt tussen de bergen, en de herders en de soldaatjes klommen samen met de schapen boven op haar. Hij verlangde zo intens naar haar dat hij zichzelf een hand had afgehakt om haar maar te kunnen hebben.

En dan was er nog die verschrikkelijke nachtmerrie die hij had gehad.

Hij was bedekt met een glibberige vacht en hoorde bij een stel duistere wezens die door een donkere buis renden. Beesten met scherpe tanden en rode ogen en lange, kale staarten die elkaar duwden en die piepten en elkaar beten om als eerste het eind van de tunnel te bereiken.

En toen verdwenen ze met z’n allen in een karkas dat bedekt was met blinde maden, en duizendpoten, kakkerlakken en bloedzuigers die op het punt stonden open te barsten. Ze begonnen het verrotte vlees en de insecten te verorberen. En ook hij at ervan en hij kon er geen genoeg van krijgen.

‘De honden in Openbaring eten niet en laten niet eten,’ zei zuster Evelina in het weeshuis altijd tegen hem.

Maar hij werd verblind door een streep kil licht, en een broodmagere vrouwenfiguur in het midden van de lichtstraal zei tegen hem: ‘Jij bent de Kadaverman.’

‘Wie? Ik?’

‘Ja, jij!’ En ze wees naar hem, terwijl alles en iedereen in doodsangst wegvluchtte. ‘Jij bent de Kadaverman.’

En toen was hij wakker geworden.

Opeens gaf hij een schop tegen het televisietoestel, dat van het tafeltje viel en maar bleef schreeuwen.

Waarom had Ramona er toch in godsnaam voor gekozen om door het bos te gaan?

Ze heeft een fout gemaakt. Ik had haar gewaarschuwd. Het is niet mijn schuld dat ze door het bos is gegaan.

Als ze de ringweg had genomen, was er niets gebeurd en zou hij zich goed voelen en zou Rino niet in coma liggen. En zou alles net zo zijn als vroeger.

‘...Als vroeger,’ mompelde de Kadaverman en begon toen tegen zijn been te stompen.

==

==

213.

==

Het water stond te hoog. Cristiano Zena had de kruiwagen achtergelaten en terwijl hij het lijk naar de rivier sleepte, was de zon opgekomen boven de vlakte.

Hij was geen levende ziel tegengekomen. Hij had geluk gehad, met die hoge waterstand kwam niemand hier langs.

Beppe zou nu wel wakker zijn en hem ongetwijfeld missen.

Voor hem stak een lange afzetting van verroest prikkeldraad uit het water. Daarop zaten grote zwarte kraaien ineengedoken. Erachter was de zomerbedding helemaal ondergelopen. Cristiano zette een voet op het verroeste prikkeldraad dat in het water verdween en duwde het in cellofaan verpakte lijk over de afzetting.

De rivier kwam tot zijn knieën en de stroom trok aan hem.

Aanvankelijk was hij van plan geweest om stenen aan het lijk vast te binden zodat het zou wegzakken in de rivier, maar nu wist hij zeker dat het beter was het door de stroom mee te laten voeren.

Dan zou het al ver weg zijn wanneer het gevonden werd en zou niemand het met hen in verband kunnen brengen. Als hij geluk had, zou het zelfs helemaal naar de zee drijven en zouden de vissen het werk afmaken.

Voor de laatste keer keek hij naar Fabiana, verpakt in het doorzichtige plastic.

Hij zuchtte. Hij had het niet eens met haar te doen. Hij voelde zich moe, leeg, gereduceerd tot een dier. Eenzaam.

Als een moordenaar.

Hij voelde een stekende heimwee naar de dagen dat hij ging spelen bij de rivier.

Hij sloot zijn ogen.

Hij liet het lichaam gaan, zoals hij zo vaak had gedaan met takken, zich inbeeldend dat het schepen en galjoenen waren.

Toen hij ze weer opende was het lijk een eilandje in de verte.

==

==

214.

==

Ook de driehonderddrieëntwintig meter lange Ponte Sacra, ontworpen door de beroemde architect Hiro Itoya en een paar maanden daarvoor ingewijd met luchtballonnen, fanfares en vuurwerk, was gehavend uit de razende storm gekomen.

Het zuidelijke talud had het wassende water niet kunnen tegenhouden en de rijksweg was over een lengte van honderden meters overstroomd door het modderige water van de Forgese.

Onmiddellijk waren er ploegen aan het werk gegaan om de aarden wal opnieuw op te bouwen, terwijl de gemalen het water wegzogen en uitspuugden in de rivier, die leek te koken alsof er een vlam op de bodem brandde.

Het verkeer, dat alle wegen van de vlakte vulde, was steeds langzamer gaan rijden, totdat het vastliep in een onbeweeglijke, luid toeterende opstopping.

Nu, nog geen zesendertig uur na de storm, was er één rijstrook geopend en kroop de kolonne vrachtwagens naar of van de grens en auto’s vol forensen hikkend vooruit, gecontroleerd door noodstoplichten en agenten van de Rijksdienst voor Wegverkeer.

Precies midden op de brug, in een Mercedes s-klasse, zwart als de veren van een andescondor, zat het echtpaar Baldi.

Rita Baldi, eenendertig jaar, was een bleke, magere vrouw. Ze droeg een spijkerbroek en een kort t-shirtje dat haar navel, die op een tortellino leek, en een stuk buik die bol stond van een zeven maanden oud schepsel, bloot liet. Op dat moment lakte ze haar nagels en keek nu en dan naar de donkere lucht zonder die te zien.

Het slechte weer was teruggekomen.

Vincenzo Baldi, vijfendertig jaar, leek een kruising tussen Brad Pitt en een bruine grootoorvleermuis, een kleine vleermuis die voorkomt op het eiland Giglio en behept is met enorme oorschelpen. Zijn ongeschoren baard likte aan een zwarte bril. Hij rookte en pufte de nicotinewolken weg door een spleetje van het geopende raampje.

Ze stonden al bijna twee uur in de file.

Voor hen reed een Duitse vrachtwagen die ergens organische mest (koeienstront) naartoe bracht. Het lichtgevende flesje luchtverfrisser dat voor de opening van de ventilator was geplakt deed zijn best, maar de geur van verse uitwerpselen bleef hardnekkig in de auto hangen.

De afspraak met ingenieur Bartolini hadden ze al gemist.

Bartolini had een naar zijn zeggen definitieve oplossing bedacht om het vocht, dat als een mysterieuze vloek hun huis teisterde, te elimineren. Het water drong door de muren die zich vulden met veelkleurige schimmels. De kalk brokkelde af en viel in stukken op de grond. De meubels trokken krom en de kleren in de laden rotten weg. De oplossing van Bartolini was alle steunmuren van het huis horizontaal door te snijden en er een waterdichte hoes in te schuiven, een Scandinavische uitvinding, zodat het fatale oprukken van het vocht werd gestopt.

De file had de nervositeit in de auto doen toenemen. En het paar had nog geen woord gewisseld sinds ze in de auto waren gestapt.

Om precies te zijn hadden ze al een week lang geen dialoog gevoerd van meer dan vier zinnen (ze hadden geruzied, maar geen van beiden kon zich nog precies herinneren waarom), zodat Rita stomverbaasd was toen Vincenzo de stilte verbrak met: ‘Ik heb een nieuwe auto gekocht.’

Het duurde een ogenblik voordat de vrouw was bekomen van de verbazing, een ogenblik waarin ze haar mond bevochtigde en antwoordde: ‘Wat? Ik verstond je niet.’ Ook al had ze hem heel goed verstaan.

Hij schraapte zijn keel en herhaalde: ‘Ik heb een nieuwe auto gekocht.’

Zij, met het nagellakkwastje in de lucht: ‘Wat voor auto?’

‘Ook een s-klasse. Maar het duurdere model. Ook op benzine. Een paar pk meer. Een paar accessoires meer.’

Rita Baldi verstijfde.

Haar jeugdvriendin Arianna Ronchi, die parlementslid was geworden, had haar verteld dat ze door haar vak had geleerd dat je nooit impulsief moest antwoorden om daarna spijt te hebben, maar eerst een voorwerp moest aanraken om daarop je woede te ontladen, net als bij een geladen batterij. Maar instinctief antwoorden lag nu eenmaal in Rita Baldi’s aard, dezelfde aard die een stekelvarken ertoe brengt om zijn stekels op te zetten wanneer hij wordt belaagd. En dus kon ze zich niet inhouden. ‘Waarom heb je me dat niet verteld?’

‘Wat?’

Veel mensen kennen de pijnlijke ervaring zich te moeten realiseren dat de man/vrouw die je ooit beschouwde als een briljant, begripvol wezen, zich na de echtelijke belofte ontpopte tot een volslagen onbenul.

Wat doe je dan?

Volgens een recent onderzoek bel je in zesendertig procent van de gevallen een advocaat en ga je scheiden. Rita Baldi behoorde tot de andere vierenzestig procent. Ze had zich aangepast, maar bleef zich verbazen over de idiotie van haar man.

‘Dus jij wilde een andere auto! Wanneer heb je deze gekocht? Nog geen zes maanden geleden! Waarom heb je me dat niet verteld?’

‘Waarom? Ik hoef je toch niet alles te vertellen?’

Wat haar zo razend maakte en een onbedwingbare behoefte in haar deed opwellen om alles kort en klein te slaan, was dat Vincenzo altijd een vraag met een vraag beantwoordde.

Rita slaakte een diepe zucht en probeerde het met een kalm overkomende stem nog eens. ‘Goed. Ik zal je uitleggen waarom. Omdat...’ Nog een zucht. ‘Omdat je net een motor hebt gekocht. Een bmw. En verder heb je een Deense koelkast gekocht voor...’ – ze wilde het niet, maar kon zich niet beheersen – ‘...voor die rotwijnen van je. En verder heb je dat ding... hoe noem je dat...? die tractor voor het gazon gekocht. En verder...’

Hij onderbrak haar. ‘Nou en? Wat is het probleem? Wie betaalt dat allemaal?’

‘Jij niet. Aangezien we tot 2070 in de schulden zitten. Dat moet allemaal worden afbetaald worden door jouw kind en misschien door het kind van jouw kind...’ Ze was te woedend om dit micro-economische begrip uit te drukken. ‘Vertel eens. Is deze auto niet goed? Wat is er mis mee? Vind je hem lelijk? Nou, als hij lelijk is...’ Ze gaf met de naaldhak van haar Prada-schoen een schop tegen de airco. En toen nog een tegen het display van de navigator.

De linkerarm van Vincenzo Baldi schoot uit met dezelfde dodelijke snelheid als de staart van een schorpioen en ze werd tegen de rugleuning gedrukt door een hand die haar halsslagader afkneep. Toen pas draaide haar man zijn hoofd om en glimlachte. Zijn zonnebril bedekte twee met haat geïnjecteerde spleetjes. ‘Als je dat nog eens waagt, vermoord ik je! Pas op, want ik vermoord je.’

En toen begon zij als een jong geitje, een Bambi of wat het dan ook was, te spartelen, te krijsen, om zich heen te slaan, te stamelen: ‘Goed zo! Goed zo! Vermoord me maar! Vermoord me maar! Vermoord mij en je kind maar, stomme...’ en ze stond op het punt hem uit te schelden, toen een gezond overlevingsinstinct haar belette verder te gaan.

Hij trok zijn hand weg en zij sprong hijgend op, pakte haar tas en stapte uit de auto.

Vincenzo Baldi liet het raampje zakken. ‘Kom terug. Waar ga je heen?’

Weer een vraag.

Rita gaf geen antwoord. Ze liep tussen de auto’s in de file door, stapte over een rij pylonen, leunde tegen de vangrail en boog zich over de leuning van de brug.

Ze wist dat ze niet zou springen. Maar van de gedachte alleen al knapte ze op.

Lief kleintje, als ik ervan af zou springen, zou ik jou redden van een rotvader... Maar maak je geen zorgen, want vroeg of laat ga ik bij hem weg, zei ze tegen het kind dat ze in haar schoot droeg.

Ze sloot haar ogen en deed ze weer open. Ze rook een prettige geur van water en modder die opsteeg uit de rivier die leek te exploderen binnen de betonnen dijken.

Haar blik viel op de resten van een paar bomen die waren vastgelopen tegen de pijler van de brug. De takken waren bedekt met gekleurde plastic zakken, als de kerstboom van een zwerver. Daarnaast rustten twee eenden. Een mannetje met een stralend groene kop en een vrouwtje in haar lichtbruine pluimage. Dat vogelpaar kon het beslist goed met elkaar vinden. Ze zaten kalmpjes naast elkaar hun veren schoon te maken op een grote zak...

‘Wat is dat?’ mompelde ze.

Rita Baldi knipperde met haar ogen en hield haar hand erboven tegen de schittering.

Ze kon het niet goed zien. Het leek wel...

Ze haalde een smalle Dolce&Gabanna zonnebril uit haar tas en zette die op.

Met een instinctief gebaar raakte ze even de plek aan waar haar kind groeide, en begon toen te schreeuwen.

==

==

215.

==

De Kadaverman was aan het wegrotten.

Hij had zich in zijn hele leven nog nooit zó slecht gevoeld. Zelfs niet na die schok. Toen was hij eerst door het vuur geraakt, en daarna door de duisternis.

Nu was het anders. Nu rotte hij langzaam weg.

Hij lag op bed en wreef over zijn buik, die hard en gespannen was als een trommel.

Hij voelde ze. De vliegenmaden die krioelden, zich voedden met zijn vlees en zijn ingewanden wegvraten. Vandaaruit verspreidde de pijn zich door zijn hele lichaam, tot in zijn haren en teennagels.

Misschien moet ik naar het ziekenhuis gaan.

Maar daar zouden ze hem allerlei vragen stellen, hoe het kwam dat hij er zo slecht aan toe was, en dan zou hij moeten blijven.

Hij kende de mensen. De mensen die willen weten. De mensen die vragen stellen.

En vervolgens zouden ze hem naast Rino leggen. En dan zou Rino zijn ogen openen en met geheven vinger naar hem wijzen en schreeuwen: ‘Hij heeft het gedaan! Hij heeft het gedaan! Hij heeft het meisje vermoord.’

En dan kom je in de gevangenis waar ze je ’s nachts halen en je...

Bij de gedachte dat hij in de gevangenis zou komen stak er een mes van gloeiend hete pijn door zijn schouder en spatten er duizenden vonken omhoog langs zijn hals en in zijn hoofd. Hij voelde de pijn uit zijn ontstoken vlees gutsen, door de van zweet doordrenkte matras sijpelen, binnendringen in de poten van het bed, uitstralen over de vloer en omlaag langs de muren, tussen de bakstenen, in het fundament, langs de buizen, in de donkere aarde, en vandaar in de wortels van de bomen, die verdorden en hun bladeren verloren en in stilte verschrompelden.

De Kadaverman legde het kruisbeeldje dat hij had gekregen van Riky, de boodschapper Gods, op zijn maag en meende enige verlichting te voelen.

Hij stond op en sleepte zich naar de badkamer, waar hij in de spiegel keek.

De schedel van de Dood scheen door de huid van zijn gezicht heen. Hij trok de capuchon van zijn badjas omhoog en zijn benige gezicht werd gehuld in schaduw. Alleen zijn glanzende, bloeddoorlopen ogen en zijn gele tanden waren als onsamenhangende onderdelen zichtbaar.

Dit was het gezicht van de dood. En wanneer het uit zijn lijk tevoorschijn zou komen, zou het net zo lachen als hij op dat moment deed.

Toen hij klein was, had hij een keer hersenvliesontsteking gehad met meer dan veertig graden koorts.

‘Het is een wonder dat je niet bent gestorven. Je moet de Heer danken,’ zeiden de zusters tegen hem.

Zo’n hoge koorts, dat ze hem in de fontein voor het weeshuis hadden gedompeld. Hij herinnerde zich dat er alen in de fontein zwommen en dat het water kokend heet was en dat de alen gekookt waren en wit waren geworden.

Maar misschien is dat niet waar.

Hij herinnerde zich ook het oplosbare aspirientje. En dat was wel echt waar.

Hij zag het voor zich. Een enorme witte schijf die in het glas dreef en oploste, veranderde in belletjes, spatjes, tintelingen.

Hij wilde een oplosbaar aspirientje. Hij had alles gegeven om de zoutige smaak daarvan op zijn droge tong te proeven.

Hij liep naar de keuken. Op het buffet lag een jampotje vol muntjes van één en vijftig eurocent. Geld om aspirine te kopen had hij.

Het probleem was dat hij de deur uit moest. De gedachte dat hij mensen zou tegenkomen, deed hem haast stikken, gaf hem het gevoel dat hij door duizenden handen werd vastgegrepen en naar de bodem van de zee werd gesleurd.

(Als je geen aspirientje neemt, ga je dood.)

Eerst herkende hij de stem niet. Toen moest hij glimlachen.

Cristiano.

Het was de stem van Cristiano.

Hoe lang had hij al niet meer aan hem gedacht? Hoe had hij hem kunnen vergeten? Hij was zijn beste vriend, zijn enige echte vriend.

Een pijnscheut, heftiger dan de pijn die hij in zijn lichaam voelde, omklemde zijn hart en er stak iets hards en puntigs in zijn keel.

Eén nacht, en alles was veranderd.

(Wat heb je gedaan?)

(Waar heb je uitgehangen?)

Ik ben het niet geweest. God heeft het gedaan. Ik wilde het niet, echt niet. Ik zweer het, ik wilde het niet. God heeft me die dingen laten doen. Ik heb er niets mee te maken.

‘Alles veranderd,’ zei hij en hij voelde dat zijn ogen nat waren van de tranen.

Hij moest denken aan de uitjes met Cristiano naar het winkelcentrum, aan hun wandelingen langs de rivier, aan de avondjes dat ze met Rino en Danilo pizza aten en tv keken.

Zo zou het nooit meer worden.

Hij was niet langer Quattro Formaggi. Hij was nu de Kadaverman.

Schreeuwend van de pijn trok hij een broek, een coltrui en de oliejas aan, sloeg een sjaal om en zette een muts met een pompon op.

(Je moet rechtstreeks naar de apotheek gaan, aspirine kopen en meteen weer naar huis gaan. Als je dat doet, zal je niets gebeuren.)

Hij pakte een handvol muntgeld uit het potje, sloeg een kruisje, liep naar de hal en opende de poort naar de hel.

==

==

216.

==

‘Waarom is er toch zo veel verkeer? Ik begrijp het niet,’ pufte Beppe Trecca achter het stuur van zijn Puma. Cristiano, met de capuchon van zijn sweater over zijn voorhoofd getrokken en zijn armen over elkaar heen geslagen, hoorde de maatschappelijk werker nauwelijks.

Hij staarde slaperig door het raampje naar de loodsen, de outlets en de lange hekwerken langs de weg.

Ze reden vijftig meter en stonden weer stil. Een ramp. Ze reden op de rijksweg en waren in een halfuur tijd nauwelijks een halve kilometer vooruit gekomen.

Trecca stompte nijdig tegen het stuur. ‘Er moet iets gebeurd zijn! Een ongeluk. Dit is niet normaal, zo veel verkeer.’

Vanuit een ooghoek gluurde Cristiano naar hem. Hij had hem nog nooit zo nerveus gezien.

Hij sloeg zijn oogleden neer en leunde met zijn hoofd tegen het raampje.

Waarom zou hij me nog niet naar de rechter hebben gestuurd?

Hij was te moe om een antwoord te bedenken. Hij had nog twaalf uur willen doorslapen. Het voelde alsof hij doodging bij de gedachte dat hij naar zijn vader ging en hem op dat bed zou zien liggen.

Het idee dat de zon opkwam en onderging, dat de mensen in hun auto’s in de file stonden, dat er een atoombom kon vallen, dat Christus op aarde kon terugkeren en dat de verpleegkundigen zijn vader in de zeik konden nemen, maakte hem misselijk en zo razend dat zijn handen begonnen te tintelen.

Als ik merk dat ze hem in de zeik nemen vermoord ik ze, ik zweer bij God dat ik ze vermoord.

‘Je moet leren om met één oog open te slapen, Cristiano. Ze grijpen je in je slaap,’ had zijn vader gezegd, die nacht dat hij hem had weggestuurd om de hond van Castardin af te maken. Het leek wel een eeuw geleden.

Nee, hij kon het niet opbrengen om bij hem op bezoek te gaan.

Hij wilde terug naar huis en verder zoeken naar de ring, die vervloekte ring met het doodshoofd. Nadat hij het lichaam in de rivier had gegooid, was Cristiano teruggegaan naar huis en de ring gaan zoeken terwijl Trecca sliep.

Hij had de hele garage ondersteboven gekeerd en hem ook niet gevonden toen hij de bestelbus had schoongemaakt.

Hij was er niet.

Hij had gezocht in het jack en de broek die zijn vader aan had.

Ook daar was hij niet.

Hij moest nog in het bos zijn!

De vingerafdrukken van zijn vader op die vervloekte ring waren het enige spoor dat hem in verband kon brengen met Fabiana’s dood.

‘Luister, zullen we er bij Via Boromeo af gaan? Misschien...’ vroeg Trecca.

Cristiano deed alsof hij sliep. Zolang ze in de file stonden, waren ze niet in het ziekenhuis.

‘Trecca komt eraan, vlug, haal de monopolie tevoorschijn.’

Het beeld van hem en zijn vader die in allerijl de huisjes en het geld op het spelbord legden terwijl Trecca zijn auto parkeerde, stond op zijn netvlies gebrand en er verscheen een glimlachje op zijn lippen.

Wat Cristiano écht niet kon begrijpen, was waarom Trecca nu zoveel moeite voor hem deed.

Ik zou niets voor hem doen.

Hij had hem opgehaald uit het ziekenhuis, naar huis gebracht, had zijn rug gepijnigd door op de bank te slapen en nu bracht hij hem naar zijn vader.

‘Niemand doet iets voor een ander. Kijk altijd wat er achter een gebaar steekt, Cristiano.’ Dat had Rino hem geleerd.

Toch had hij het gevoel dat Beppe Trecca aan het eind van de maand geen overuren uitbetaald zou krijgen omdat hij zich om hem bekommerd had.

Misschien vindt hij me aardig.

Hoe dan ook, als zijn vader niet wakker werd, zou de rechter hem binnen een paar maanden naar een kindertehuis sturen, of bij een of andere klootzak onderbrengen.

Hij moest Danilo zo snel mogelijk vinden. Die kon hem adopteren, althans zolang papa niet uit zijn coma ontwaakte.

Als ik hem tenminste kan vinden.

En als ze hem niet naar Danilo lieten gaan, zou hij ’m smeren.

==

==

217.

==

Beppe Trecca had een wanhopige behoefte aan koffie.

‘Waarom is er toch zo veel verkeer? Ik begrijp het niet,’ zei hij zonder een antwoord van Cristiano te verwachten.

Ongeveer een kilometer verderop was een bar, maar met deze file... Hij zou niet eens weten hoe lang hij daarover zou doen.

De maatschappelijk werker stompte nijdig tegen het stuur. ‘Er moet iets gebeurd zijn! Een ongeluk. Dit is niet normaal, zoveel verkeer.’

Behalve koffie zou een lekker massage perfect zijn. De veren van die uitgezakte bank hadden zijn rug gemold.

Wat een helse nacht had hij gehad. Veel, veel te koud. En bovendien dat gedreun van de vrachtwagens op de weg. Als je je ogen sloot, had je het gevoel dat je op een parkeerplaats langs de snelweg lag.

Vanuit een ooghoek gluurde hij naar Cristiano.

Die had zich verstopt in zijn capuchon en leek te slapen.

Dit zou het perfecte moment zijn om hem alles te vertellen.

‘Luister, Cristiano, ik moet je wat vertellen. Danilo is omgekomen bij een auto-ongeluk.’ Goed, weet je wat? Ik vertel het hem straks wel.

Hij moest die dag ook de kinderrechter opbellen. Misschien kon hij hem ervan overtuigen dat hij nog even moest wachten. Een paar dagen.

Tot Ida hem zou zijn vergeten.

Maar hoeveel tijd had hij nodig om haar te vergeten?

Hij had haar maar één dag niet gezien of gehoord, maar het leek wel een jaar. Hiervoor zagen ze elkaar altijd. Eens in de week gingen ze boodschappen doen in De Vier Schoorstenen. Dan zorgde Ida ervoor dat hij geen diepvriesrommel kocht. En daarna ging hij met haar mee om de kinderen op te halen bij het zwembad. En als ze elkaar per ongeluk een paar dagen niet zagen, dan spraken ze elkaar aan de telefoon. Ze was zijn beste vriendin.

Mijn levensgezellin.

Obsessief bleef hij denken aan hoe ze in de camper hadden gevreeën. Aan de heerlijke geur van haar huid. Aan haar gladde haar. Aan toen hij haar had voelen trillen in zijn armen. Dat was het mooiste geweest in heel zijn leven. En voor het eerst had hij zich als een man gedragen. Hij had hun beider levens in handen genomen en was er klaar voor om zijn verantwoordelijkheden te nemen.

Plotseling had hij begrepen wat leven betekende.

Maar nu, in deze wanhopige toestand, zou hij die nacht graag uitwissen en wilde hij terug naar de tijd dat ze alleen maar vrienden waren. Naar de tijd dat hij tegen zichzelf loog.

Hij keek om zich heen.

Rechts was Truffarelli, een grote sanitairgroothandel.

Daar was hij met haar tegels gaan uitzoeken voor de wc van het huisje in de bergen dat Mario had gekocht.

Alles van die vervloekte vlakte deed hem denken aan haar.

Genoeg!

Hij moest weggaan. Ver weg. Naar Burkina Faso om putten te graven. Dat was het enige wat hij moest doen. Zodra Cristiano onder de pannen was, zou hij ontslag nemen en vertrekken.

==

==

218.

==

Het was makkelijk geweest om bij de apotheek te komen.

Niemand had hem een blik waardig gegund. Of als ze dat wel hadden gedaan, had de Kadaverman het niet gemerkt omdat hij zijn ogen op de grond gericht hield.

Hij stond voor de oude apotheek Molinari, met het neonkruis dat aan en uit knipperde, de met verband bedekte buste van een bruine man en de reclameposters van huidverstevigende crèmes in de etalage.

Nu hoefde hij alleen nog naar binnen te gaan, aspirine te vragen, te betalen, en zich uit de voeten te maken.

De Kadaverman krabde aan zijn wang, knipperde met zijn ogen en stompte zich op zijn bovenbeen.

Hij aarzelde. Die apotheker was gek, compleet gestoord. Hij was er om een onduidelijke reden van overtuigd dat hij een fanatiek supporter van Juventus was.

En de Kadaverman haatte gekken, rare types, kortom iedereen die abnormaal was. En bovendien had hij een hekel aan voetbal.

Hij ging niet vaak naar de apotheek, maar telkens wanneer hij er was, begon dat schriele mannetje met een sikje en een paar haartjes op zijn hoofd tegen hem te praten over voetballers die hij niet kende en over het klassement, en één keer had hij hem zelfs uitgenodigd om mee te gaan naar Turijn voor een Champions League-wedstrijd.

‘Toe, kom op, ga mee, ga mee, we zijn met een leuk groepje enthousiastelingen. We maken lol. We gaan met een touringcar.’

Het probleem met de Kadaverman was dat als iemand iets over hem zei wat niet waar was, hij dat niet kon weerspreken. Hij schaamde zich.

Zo was het ook gegaan toen hij ermee had ingestemd een yogacursus te volgen omdat een collega van het bouwbedrijf had gezegd dat hij dat vast en zeker leuk zou vinden.

En dus zat hij op een gegeven moment in een touringcar vol witzwarte supporters op weg naar het stadion. Toen ze uit de bus stapten, had de Kadaverman gedaan alsof hij naar de wc moest en zich verstopt achter een busje van de me, en pas nadat de wedstrijd was afgelopen, was hij weer in de bus gestapt.

En wat als hij nu naar binnen ging en die vent hem opnieuw dwong om mee te gaan naar het stadion?

De Kadaverman wist niet wat hij moest doen en ging op een bankje zitten. Hij had dat aspirientje nodig.

Hij kon altijd nog naar de stationsapotheek gaan. Dat was ver en dan moest hij de brommer nemen, maar alles was beter dan geconfronteerd te worden met die gek.

Hij wilde net teruglopen naar huis, toen er twee vrouwen uit de Vleesboetiek aan de overkant kwamen en voor de apotheek bleven staan.

Ze waren een jaar of zestig. De een was lang en schriel als een bidsprinkhaan, de ander klein en groen als een Goblin. De Goblin sleepte een viervoeter achter zich aan die op een Tasmaanse duivel leek.

De Kadaverman zag hen geanimeerd babbelen voor de etalage van de apotheek. Als ze besloten naar binnen te gaan zou de apotheker het te druk hebben om zich met hem te bemoeien.

Eindelijk duwde de bidsprinkhaan de glazen deur open en verdwenen ze samen in de winkel.

De Kadaverman stond op en ging hinkend naar binnen. Hij verborg zich achter een draaiend rek vol voetverzorgingsproducten.

Behalve de gek stond er achter de toonbank een juffrouw van zekere leeftijd in een witte jas die de recepten las en er hardhandig stempels op drukte. Zij was degene aan wie hij aspirine moest vragen.

Behalve de twee vrouwen stonden er ook nog een oude man met een Siciliaanse pet op en een jongen in de rij.

De Kadaverman klemde zijn muntgeld stevig in zijn vuist en begon met zachte stem zijn tekst te repeteren. ‘Dag mevrouw. Goedemorgen. Mag ik alstublieft aspirine die in water oplost? Dank u. Hoeveel kost dat?’

Intussen stonden de twee vrouwen op minder dan een halve meter afstand als samenzweersters met elkaar te fluisteren.

‘Nou ja, hij heeft me vijf minuten geleden gebeld...’ zei de Goblin en ze liet haar mobiel zien aan haar vriendin, als bewijs dat ze geen onzin vertelde.

De lange, half kale fronste heel even haar wenkbrauwen. ‘Maar ik begrijp het niet, waar is je man dan nu?’

‘Op de brug! Hij staat daar al twee uur! Het verkeer zit helemaal vast.’

‘En wat heeft hij precies gezegd?’

‘Matilda, waarom moet ik alles altijd honderd keer herhalen? Neem je wel die medicijnen voor je hoofd die de dokter je heeft voorgeschreven?’

‘Ja, die neem ik,’ antwoordde de bonenstaak kortaf en ongeduldig. ‘Vertel nou wat hij gezegd heeft. Heeft hij echt gezegd dat er een lijk onder de brug ligt?’

‘Precies. Zo is het. Luister, Matilda, lieverd, waarom neem je niet een taxi en ga je zelf kijken? Dan weet je tenminste alles.’

‘Nou ja, met jou valt ook niet te praten!’ had de sprinkhaan willen antwoorden, maar het lukte haar om alleen maar te zeggen: ‘Nou j...’ omdat een man in een oliejas zich vastklampte aan het draaibare rekje met producten van doctor Scholl dat boven op haar grote teen viel. De vrouw begon te schreeuwen, een beetje van de schrik en een beetje van de pijn. De man in de oliejas op de vloer probeerde op te staan, maar leek wel een eland op een tapijt van knikkers die alsmaar trappelend weggleed over de likdoornpleisters en de menthol-antitranspiratiezooltjes. Nadat hij er eindelijk hinkend, snikkend en balkend als een ezel in het slachthuis in was geslaagd overeind te komen, wierp hij zich tegen de glazen deur van de apotheek en verdween.

==

==

219.

==

‘Pardon, meneer, weet u misschien wat er is gebeurd?’ vroeg Beppe Trecca aan een vrachtwagenchauffeur die uit een lange geelzwarte vrachtwagen was gestapt en een sigaret rookte.

De man blies een wolk rook uit en zei met verveelde stem, alsof hij dit al miljoenen keren had meegemaakt: ‘Het schijnt dat ze een lijk in de rivier hebben gevonden.’

Cristiano, die nog steeds probeerde een dutje te doen, schrok op alsof hij een schop in zijn maag had gekregen. Hij voelde een huivering onder in zijn nek, zijn oksels werden ijskoud en zijn wangen vatten vlam.

Hij sloot zijn ogen en opende ze weer. Hij sperde zijn mond open. Hij probeerde te luisteren naar wat Beppe en de vrachtwagenchauffeur zeiden, maar kon niets horen door het gedreun in zijn oren.

Hij kon slechts één zin van de vrachtwagenchauffeur opvangen: ‘In dit soort gevallen zetten ze alles af tot de rechter er is.’

Dus ze hadden het lichaam van Fabiana gevonden.

Meteen.

Volgens zijn voorspellingen moest het naar de zee drijven en daar worden opgegeten door de vissen, maar nu was het na nog geen vierentwintig uur gevonden op een steenworp afstand van zijn eigen huis.

Hij probeerde te slikken, maar dat lukte niet. Hij moest overgeven. Hij stapte uit de auto, legde zijn handen op de warme motorkap en liet zijn hoofd hangen.

(Dacht je nou echt dat het lichaam zomaar zou verdwijnen?)

Ik had haar moeten begraven.

(Dacht je nou echt dat God of een goede fee jou zou helpen omdat jij bezig bent je vader te redden?)

Ik had haar moeten inmetselen.

(Op het moment dat jij dat bos in ging en besloot dat...)

Ik had haar moeten oplossen in zuur. Ik had haar moeten verkolen.

(Was je...)

Hij kende het woord.

medeplichtig.

Ik had haar in duizend stukjes moeten hakken en moeten voeren aan de varkens, aan de honden.

(Jij bent nog schuldiger dan hij.)

‘Cristiano?’ Beppe Trecca riep hem.

(Jij bent nog slechter dan hij.)

‘Cristiano?’

(En nu zullen ze je pakken. Ze zullen je meteen pakken. Je bent er geweest.)

‘Cristiano, geef antwoord! Wat is er?’

Hij trok zijn bovenlip op en gromde: ‘Wat moet je van me?’ Hij balde zijn vuisten en voelde opeens een onbedwingbare behoefte om het gezicht van dat stuk stront om te bouwen tot een gehaktbal.

De maatschappelijk werker zette verschrikt een stap achteruit en liet zijn hoofd tussen zijn schouders zakken. ‘Niets. Je ziet zo wit als een vaatdoek. Is er iets? Voel je je niet goed?’

Uit de diepte van zijn keel ontsnapte een gegorgel en toen slaagde hij er spugend in te zeggen: ‘Donder toch op! Wat kan het jou verdommen hoe ik me voel? Wie denk je eigenlijk dat je bent? En wat moet je eigenlijk van me?’ Terwijl hij dit zei, merkte hij dat er een groepje nieuwsgierige automobilisten om hen heen was komen staan die uit hun stilstaande auto’s waren gestapt, in de overtuiging dat ze getuigen waren van de klassieke scène van een vader die ruzie heeft met zijn puberzoon. Wie weet, misschien hoopten ze wel dat ze met elkaar op de vuist zouden gaan, dat er een rel zou losbarsten.

Wat had hij graag een flinke, zware staaf gehad om al die klootzakken de kop in te slaan. Voordat hij de rest van zijn leven in de gevangenis zou komen, zou hij tenminste nog een bloedbad aanrichten.

En die daar, die heb ik vermoord. Met deze handen. Zodat we als je wakker wordt – als je tenminste ooit nog wakker wordt, lul – zullen zien wie er de meeste heeft vermoord, godvergeten vuile klootzak.

Trecca liep naar hem toe. ‘Cristiano! Luister...’

Maar Cristiano Zena luisterde niet. Hij keek naar de hemel, naar die donkerbruine wolken die zo laag hingen dat hij ze had willen aanraken met zijn vingertoppen, naar die wolken die straks nog meer water over deze klotewereld zouden uitstorten, en voelde zich licht worden, alsof hij opeens door aliens werd opzogen in de ruimte. Hij werd duizelig en wankelde, strekte een arm uit naar de wolken, wierp zijn hoofd achterover en stelde zich voor dat hij alles wat hij in zich had eruit gooide, al dat zwart dat hij in zich had, die zwarte woede, die angst, dat gevoel dat hij geen stuiver waard was, dat hij de grootste pechvogel van de planeet was, het eenzaamste en wanhopigste wezen ter wereld. Eruit. Ja, eruit. Hij moest alle gedachten, alle angsten, alles eruit kotsen. En veranderen in een zwarte hond. Een zwarte hond, een hond zonder brein, die met gestrekte poten, gekromde rug, geheven staart grommend voortrende. Hij raakte nauwelijks de grond en strekte zich helemaal uit, als een engel.

‘Als een engel...’ mompelde hij en toen keek hij met een vreemde glimlach naar Beppe, naar die vrachtwagenchauffeur met zijn leren gilet, naar de automobilisten die op paspoppen leken, en achter hen, voorbij de rijksweg, naar een groene strook van onkruid die twee omgeploegde akkers van elkaar scheidde en waarover hij voor altijd zou kunnen voort rennen, tot hij vrij was. Vrij.

Hij keek opnieuw naar Trecca, draaide zich toen om naar de akkers en dook met een ongelooflijke sprong over de vangrail, en een eindeloos moment had hij het gevoel dat hij kon vliegen.

==

==

220.

==

De regen kletterde neer op de paraplu’s van de honderden nieuwsgierigen die op de brug en langs de kant stonden te kijken, kletterde neer op de zilverkleurige schijnwerpers die bundels kil licht wierpen op de zwarte golven van de rivier en het cellofaan dat het lijk verborg, kletterde neer op de regenjassen van de agenten van Rijksdienst voor het Wegverkeer, kletterde neer op een zeil dat zo strak mogelijk gespannen was over de plek waar Rita Baldi als eerste het lijk had gezien, kletterde neer op de politieauto’s en de brandweerwagens, kletterde neer op de terreinwagens van de kikvorsmannen en op de busjes van de lokale omroepen en op de gele oliejas van de Kadaverman.

Daar stond hij, platgedrukt tussen de menigte op de brug, te kijken.

Vijftig meter lager vocht een rode rubberboot tegen stroomversnellingen en draaikolken in een poging het in plastic gewikkelde lichaam te bereiken.

De blik van de Kadaverman verplaatste zich van de zwarte rivier naar de oever, waar het wemelde van paraplu’s, gleed vandaar naar de rijksweg die volledig bedekt was met stilstaande auto’s en naar de natte politieagenten, ging omhoog naar de hemel waar een helikopter ronkte, en bleef ten slotte rusten op zijn trillende handen.

De handen die dit alles hadden veroorzaakt...

Wanneer een mier een kadaver van een muis vindt, houdt hij die ontdekking niet voor zichzelf. Het eerste wat hij doet is als een gek naar de mierenhoop rennen en iedereen waarschuwen: ‘Snel! Snel! Je raadt nooit wat ik heb gevonden!’

Een halfuur later is het karkas volledig bedekt met mieren.

Met mensen gaat dat precies zo.

Als hij het meisje niet had gedood, zouden al die mensen nu gewoon thuis zijn. En niet daar staan te bibberen in de regen om te zien wat hij had gedaan.

Ook die tien kilometer lange file had hij veroorzaakt. Die schijnwerpers had hij laten neerzetten. En die agenten had hij laten komen. En dankzij hem zouden er allerlei mensen aan bureaus zitten om over hem te schrijven.

En wat zo ongelooflijk was: niemand kon weten dat degene die God had bevolen het te doen, in hun midden was.

Zien jullie die vent daar? Die arme kreupele, die volgens jullie een sukkel is? Wel, dames en heren, hij heeft het gedaan. Aan hem heeft God de missie toevertrouwd.

En iedereen applaudisseert.

‘Bravo! Bravo! Je bent een geluksvogel!’

Dat was heel mooi. Echt heel mooi.

De Kadaverman herinnerde zich dat Duccio Pinelli, een lasser die in zijn ploeg voor Euroedil werkte, ooit aan hem en Rino had verteld dat hij op achttienjarige leeftijd na een ruzie in een pub een fietser had aangereden op de weg naar Bogognano. Er waren ambulances en politiewagens naar de plaats van het ongeval gekomen en de weg was, net als nu, een hele tijd afgesloten geweest en er had zich een file van tien kilometer gevormd.

‘Dat was het belangrijkste wat ik in mijn hele leven heb gedaan,’ had hij verteld. ‘Weet je hoeveel mensen er in een file van tien kilometer zitten? Duizenden. Realiseer je je dat duizenden mensen vier uur van hun leven hebben verloren door mijn schuld? Ze hebben afspraken gemist, ze zijn te laat op hun werk gekomen en wie weet wat voor schitterende kansen ze hebben gemist. Ik heb hun lot veranderd. Om te beginnen dat van die fietser en zijn familie. Nee, “belangrijkste” is niet het juiste woord. “Belangrijk” klinkt als iets goeds. Ik bedoel een ander woord, een beter woord, waar ik nu even niet op kan komen. Het ligt op het puntje van mijn tong...’

‘Relevantste?’ had Rino halfdronken gesuggereerd.

‘Ja! Relevantste! Misschien had ik in mijn leven het lot van twee, hooguit drie mensen veranderd. Maar op de dag van dat ongeluk heb ik het lot van duizenden mensen veranderd.’ Daarna had hij lang gezwegen, zijn ogen starend in het niets. En toen was hij plotseling verdergegaan: ‘Misschien voor sommigen zelfs ten goede, wie zal het zeggen. Misschien hebben twee mensen, juist omdat ze vier uur te laat waren, wel de kans gekregen om elkaar te ontmoeten, te leren kennen en van elkaar te gaan houden.’ Vervolgens had hij zich uitgerekt en geconcludeerd: ‘Ja, dat is het relevantste moment van mijn leven geweest.’

En nu had ook de Kadaverman iets belangrijks gedaan. Duizendmaal belangrijker dan wat Duccio Pinelli had gedaan.

Dit zou de voorpagina’s halen, misschien zelfs de televisie.

==

==

221.

==

Cristiano Zena zat op het karkas van een uitgebrande Fiat 127 te kijken hoe honderden meeuwen met uitgespreide vleugels in brede spiralen een tolvlucht maakten boven een krater vol afval.

Duizenden tonnen dampend afval waaraan kraaien en meeuwen zich tegoed deden, waar bulldozers en vrachtwagens tegenop klommen.

Voor zijn ogen opgedoemd. Plotseling.

Nadat hij van de rijksweg af was gesprongen, had hij buiten adem voortgerend tussen de akkers, langs loodsen, langs omheiningen, was hij nageblaft door honden aan kettingen en had hij plotseling naar de hemel gekeken en de meeuwen zien cirkelen als adelaars die een dood beest hebben getraceerd. Hij was verdergegaan, met een hand tegen zijn milt gedrukt, zijn hoofd omlaag, zijn ogen gericht op de grond die bedekt was met onkruid en stenen, en toen was die ronde krater van bijna een kilometer doorsnede voor hem opgedoemd.

Daarin komt uiteindelijk alle stront terecht.

Hij stak de laatste sigaret op van het pakje dat al een week in zijn zak zat en inhaleerde diep zonder ervan te genieten.

Hij draaide zich om. Door de raampjes zonder glas zag hij dat er van de zon nog slechts een paarsige lichtkrans over was.

Op dit moment is de politie al begonnen met het opsporen van de moordenaar.

Bij de gedachte dat honderden mensen bezig waren erachter te komen wie Fabiana zou kunnen hebben vermoord, kreeg hij het gevoel dat hij stikte.

Eigenlijk had hij dat gevoel al sinds het telefoontje van zijn vader dat hem in het holst van de nacht wakker had gemaakt. Hij kon niet meer voluit ademen en al stak hij zijn borst vooruit en ademde hij diep in, dan nog vulden zijn longen zich niet helemaal met lucht.

Plotseling moest hij denken aan de piranha die hij in de dierenwinkel in het winkelcentrum had gezien.

Het was een mooi beest met een rode buik. Even groot als een tandbrasem voor twee personen. Drie, vier ons.

Cristiano hield helemaal niet van piranha’s. Ze drijven maar onbeweeglijk in het midden van het aquarium en doen verder niets. Er is geen saaiere vis te bedenken.

Die ene was echt heel stom, met die uitdrukkingsloze blik, die scheve tanden die uit zijn bek staken en die ogen die zwart waren als twee dropjes. Ze hadden hem in een veel te kleine bak gestopt, samen met een grote waterschildpad, zo’n groene met oranje vlekjes op zijn wangen. Zo een die de mensen houden in kleine bakken met een plastic palmboompje, totdat ze er genoeg van hebben en hem door de wc spoelen.

Nou ja, waterschildpadjes moet je gewoon vergeten. Dat zijn taaie beesten. Koudbloedig. Die gaan nooit dood. Tropische beesten, gewend aan warm water, maar ze doen het ook heel goed in koud water, waar ze zo groot als koekenpannen kunnen worden. En er bestaan in de natuur weinig dieren die vraatzuchtiger en agressiever zijn dan waterschildpadden. Nog erger dan krokodillen, die ook vraatzuchtig zijn, maar die, als ze verzadigd zijn, op de oever gaan liggen en dan kun je ze zelfs schoppen zonder dat ze je wegjagen. Maar schildpadden niet, die hebben altijd honger.

Hoe dan ook, die piranha en die waterschildpad zaten samen in dat kleine aquarium in de dierenwinkel in het winkelcentrum. De schildpad spartelde met zijn pootjes alsof hij niet eens kon zwemmen en strekte zijn nekje uit en hapte met dat puntige bekje tsjak in de vinnen van de piranha. Hij had al de halve staart opgegeten en van de zijvinnen waren nog maar twee stompjes over.

Toen Cristiano zag wat dat monster uitspookte, was hij vlug naar de eigenares van de winkel gelopen om het haar te vertellen. Maar zij had hem aangekeken met dezelfde interesse als waarmee ze naar de potjes goudvisvoer keek.

Cristiano was teruggelopen naar de bak waar de schildpad nog steeds bezig was met zijn slachting van de piranha, die de marteling onderging met een geduld en een berusting waar je maag van omdraaide.

Op een gegeven moment had de schildpad, nadat hij de vin had verorberd, het kieuwdeksel in het vizier gekregen. Een hap. Nog een. En ten slotte had hij zijn bek in de van bloed gezwollen kieuw gestoken. De bak had zich gevuld met een rode wolk die in het water vervaagde tot bleekroze. En dat bloed was in contact gekomen met de neus van de piranha. Het oog was als een computerscherm opgelicht en de vis begon te beven en te schokken, net als een haai zou doen bij het proeven van bloed van een prooi: maar het was niet het bloed van een prooi, het was zijn eigen bloed. En opeens had de vis een rij vlijmscherpe tanden uit de schede getrokken en de keel van de schildpad opengescheurd met hetzelfde gemak waarmee je een ladder in een panty trekt.

Met een netje (voor geen goud had hij zijn handen in dat water gestopt) slaagde Cristiano erin het reptiel uit de bak te halen voordat de piranha hem afmaakte, en had hem in een andere bak met kleine neonvisjes gegooid. De halfdode schildpad had zich op de visjes gestort en die in hun geheel opgeslokt, maar de visjes ontsnapten springlevend door de scheur in zijn keel.

Wel, Cristiano Zena voelde zich op dat moment precies als die piranha in het winkelcentrum: van alle kanten aangevallen. En als hij eindelijk bloed zou ruiken, zijn eigen bloed, zou hij losbarsten en een bloedbad aanrichten.

Hij gooide de peuk op de grond en plette die met zijn schoenzool tot pulver.

En wat als iemand me heeft gezien?

Opeens was hij er niet meer zo zeker van dat niemand hem had gezien toen hij het lijk in de rivier gooide. Er hoefde maar een visser of een willekeurig ander persoon te zijn geweest, al was het maar honderden meters verderop, en hij was erbij.

Cristiano streek met zijn hand over zijn voorhoofd. Hij was bezweet en voelde zich niet goed.

Ze vinden me. Ze vinden me vast en zeker.

Wacht!

Wacht! Wacht even, sukkel! Jij hebt haar niet vermoord! Waar ben je nou mee bezig? Jij hebt haar niet vermoord! Jij bent het niet geweest! Jij hebt niets misdaan. Jij hebt gedaan wat elke zoon zou doen.

‘Elke zoon zou hetzelfde hebben gedaan als ik,’ bromde Cristiano met een hand voor zijn mond. ‘Dat zullen ze begrijpen.’

Wat zullen ze begrijpen... Ik beland voorgoed in de gevangenis.

‘Maar waarom...? Verdomme!’ Hij sprong op en terwijl hij een schop tegen het gedeukte portier van de Fiat 127 gaf, begon zijn mobieltje te rinkelen. Hij haalde het uit zijn zak in de hoop dat het Danilo was. Maar het was Trecca...

Hij nam niet op en na tien keer rinkelen zweeg het mobieltje, en toen belde hij nog een keer naar Danilo. Zoals gewoonlijk stond diens mobiel uit. Hij probeerde zijn telefoon thuis.

Die was niet bezet. Hij hoorde de kiestoon, maar er werd niet opgenomen.

Hij wilde net ophangen, toen een vrouwenstem plotseling zei: ‘Hallo?’

‘Hallo...’ antwoordde Cristiano stomverbaasd.

‘Met wie spreek ik?’

‘Met Cristiano...’

Een ogenblik stilte, en toen: ‘Ben jij de zoon van Rino?’

Cristiano herkende de stem. Het was Teresa, Danilo’s vrouw. ‘Ja... Kan ik Danilo spreken?’

Opnieuw was er een ogenblik stilte, en toen zei Teresa met een doffe stem: ‘Weet je het dan niet?’

‘Wat?’

‘Heeft niemand het je verteld?’

‘Nee. Wat?’

‘Danilo... Danilo is er niet meer.’

‘Is er niet meer? Waar is hij dan naartoe?’

‘Hij heeft een ernstig auto-ongeluk gehad. Hij is van de weg geraakt en tegen een muur gebotst en...’

Nee, dit kon niet waar zijn. ‘Is hij dood? Ik begrijp het niet, is hij dood?’

‘Ja. Hij is dood. Het spijt me...’

‘Maar hoe komt dat dan?’

‘Het schijnt dat hij dronken was. Hij is in een slip geraakt...’ De stem van Teresa leek uit een diep gat te komen.

Cristiano haalde het mobieltje van zijn oor en zijn arm gleed omlaag. Hij verbrak de verbinding en staarde naar de meeuwen in de lucht, het afval, de zwarte rookkolommen.

Danilo was dood.

Net als het hart van Cristiano.

Die niets meer voelde. Helemaal niets.

Het kon hem geen zier schelen dat Danilo, zijn adoptie-oom, die vetzak, zich had doodgereden tegen een muur.

Het enige wat hij kon denken was dat hij nu pas echt in de shit zat.

Ik moet ’m smeren. Ik moet Quattro Formaggi zoeken en we moeten ’m smeren.

Maar eerst moet ik het uitleggen aan papa.

==

==

222.

==

Op een paar kilometer afstand van de vuilstort was de rubberboot van de politie erin geslaagd bij het lijk te komen.

De menigte was plotseling verstomd en het enige wat je hoorde was de regen die neerviel op de paraplu’s, het gezoem van de gloeiende schijnwerpers waaruit spiralen van damp opstegen, en het ruisen van de rivier.

Een kikvorsman in duikerspak en zwemvest sprong, vastgesnoerd aan een riem, uit de rubberboot. Even leek het of een draaikolk hem naar de diepte meetrok, maar toen kwam hij weer boven en slaagde hij erin zich te laten meevoeren door de stroom tot de boom waarin het lijk was blijven steken. Hij sloeg zijn armen om de plastic bundel en werd met moeite weer in de boot gehesen.

Aan de kant en op de brug barstte een luid applaus los, dat oploste in het lawaai van de rivier.

De Kadaverman, die tegen de brugleuning stond, krabde zijn hals tot bloedens toe open.

Ramona.

Wie had het gedaan? Wie had haar in dat stuk plastic gewikkeld en in de rivier gegooid?

God kan het niet gedaan hebben. Die maakt zijn handen niet vuil.

God laat altijd de anderen voor hem het vuile werk doen. Hij beveelt en iemand neemt de moeite dat bevel uit te voeren.

Waarom hebt U het mij niet laten doen? Ik had het best begrepen. Ik had die kerststal niet hoeven afmaken. Ik heb alles voor U gedaan.

Hij keek om zich heen. Er stonden honderden doorweekte mensen. Misschien stond degene die het lijk in de rivier gegooid had daar wel tussen.

Wie ben je? Waar ben je? Ik wil met je praten. Misschien kan jij me helpen het te begrijpen.

Hij pakte zijn hoofd tussen zijn handen en drukte op zijn slapen.

Er gingen te veel gedachten door hem heen. Te veel stemmen spraken tegelijk tegen hem en verdoofden hem. Ook al voelde hij dat die gedachten, die zijn brein vervuilden, spoedig zouden uitdoven en er eindelijk stilte zou zijn.

In zijn zak begon zijn mobiel te rinkelen. Hij haalde hem eruit. ‘Hallo?’

‘Hallo, Quattro Formaggi?’

Stop daarmee!!! Ik heet niet zo, willen jullie dat nu eindelijk begrijpen?!! ‘Met wie spreek ik?’

‘Met Cristiano. Luister. Het is belangrijk. Waar ben je?’

‘Op pad.’

‘Zullen we elkaar ontmoeten in het ziekenhuis? Ik moet met je praten.’

‘Wanneer?’

‘Nu meteen. Ik heb een plan. Je moet meteen komen.’

De Kadaverman hoorde het geluid van een sirene achter zich. Hij draaide zich om en zag een politieauto die langzaam naderde tussen uiteenwijkende mensenmassa door. Achter het voorraampje, gestreept door de regen, zat een man.

Hij is het. Hij heeft het lijk in de rivier gegooid.

Hij wankelde, zijn benen konden hem niet dragen, hij klampte zich vast aan de brugleuning.

‘Quattro Formaggi, ben je er nog?’

‘Sorry.’ Hij zette het mobieltje uit. Hij begon de politiewagen te volgen, wankelde met gebogen hoofd tussen de uitzinnige menigte door, kwam moeizaam vooruit, duwde met zijn ellebogen om zich een weg te banen, viel bijna flauw van de pijn in zijn zij en schouder. Alles was opgelost in een mist die krioelde van monsters die boos werden, tegen hem vloekten, zijn gezicht in hun geheugen griften, maar dat was niet erg: hij móest die man volgen.

Eindelijk stopte de auto en zweeg de sirene.

De Kadaverman had dichterbij willen komen, maar werd tegengehouden door een kordon van agenten.

Een vrouw met een paraplu en een zaklamp in haar hand opende het portier van de politiewagen. De man stapte uit en bedekte zijn hoofd met een krant. Beiden verdwenen over een ijzeren trap die naar de oever van de rivier voerde.

De Kadaverman doorkliefde de menigte en drong naar voren om hen met zijn blikken te volgen.

Hij zag ze een lange ijzeren trap af lopen en bij de oever komen, waar Ramona was neergelegd. Hij zag de man hurken naast het lijk en toen zijn handen voor zijn gezicht slaan.

Maar dat is haar vader...

Hij sperde zijn mond open en heel even werd zijn hart verlicht door een straal. Hij hapte naar adem, overspoeld door het verdriet van die man wiens dochter hij had vermoord.

Wat heb ik gedaan?

Maar dat duurde slechts een ogenblik. Opnieuw werd zijn hart omhuld door nevels en hij realiseerde zich dat hij zijn kerststal nooit zou kunnen afmaken. Nu zouden ze Ramona in een kist stoppen en haar daarna bedekken met aarde.

Alles wat hij had gedaan was voor niets geweest. Niemand begreep dat ze gestorven was voor iets groots, iets veel belangrijkers. Omdat God het zo wil.

De mensen liepen terug naar hun auto’s. De voorstelling was beëindigd.

Er was een klein meisje met een donkerblauw regenjasje en een pagekopje van zwart haar, dat haar moeders hand vasthield en met glanzende ogen alsmaar haar neus ophaalde. De Kadaverman bleef staan, keek naar haar en wilde zelf ook huilen. Hij hief zijn hand op en zwaaide snikkend naar haar. Het meisje bedekte haar gezicht alsof ze bang was voor die broodmagere man die stiekem onder een gele capuchon huilde, maar groette vervolgens toch terug.

Ze glimlachten naar elkaar.

En als Ramona door Rino in de rivier was gegooid? Een bliksemflits verlichtte de schemering in het hoofd van de Kadaverman.

En als Rino niet was doodgegaan in het bos, zoals het leek? Als hij had gedaan alsof?

==

==

223.

==

Beppe Trecca zat nog steeds in zijn Puma vast in de file. Was de file tot een halfuur geleden nog stapsgewijs vooruit gekomen, nu stond alles muurvast. Als een luchtspiegeling zag hij een paar honderd meter verderop de afslag.

Hij klapte nerveus zijn mobiel dicht.

Die kleine vandaal nam niet op.

Nu was hij echt te ver gegaan. Wat waren dat voor manieren? Hij probeerde hem te helpen en dat joch smeerde ’m gewoon. Stel dat hem iets zou overkomen?

Wie zit er dan met de gebakken peren? Ondergetekende!

Maar zodra hij hem zou vinden, zou hij een hartig woordje met hem spreken.

Hij is vast naar zijn vader gegaan. Waar kan hij anders heen? En als ik hem niet in het ziekenhuis vind? Als die stomkop ’m is gesmeerd?

Hij had het gevoel dat hij gewurgd werd door een boa constrictor. Hij maakte zijn stropdas los, deed het knoopje van zijn boord open en begon te hyperventileren in een poging alle spanning eruit te gooien.

Ik heb zelfs geen Xanax meer.

Je kreeg geen lucht in die vervloekte auto. Hij opende het raampje, maar daar werd de situatie niet beter van. Het was die eindeloze file waardoor hij zich niet goed voelde. Hij had het gevoel dat hij kookte.

Hij stuurde de Puma naar de vluchtstrook, zette de vier knipperlichten aan, pakte de paraplu van de achterbank en stapte uit.

Dit is een paniekaanval, meer niet. Als je je druppels neemt is het zo weer over.

Hij leunde met een hand op de motorkap alsof hij gevloerd was na een marathon, en keek om zich heen. De loodgrijze hemel. De toeterende auto’s. De onophoudelijke regen.

Wat doe ik hier eigenlijk nog in dit gat?

Ik moet naar Burkino Faso gaan.

Het was beter dat Cristiano naar een kindertehuis ging. Hij had gedaan wat hij kon. Maar nu was het genoeg.

En bovendien... Ik ben een vrij man.

Hij was van niemand afhankelijk. En niemand was afhankelijk van hem. Hij kon met zijn leven doen wat hij wilde. Hij had zelf besloten om vrijgezel te zijn, vrij om te reizen, nieuwe werelden, nieuwe beschavingen te leren kennen.

En waarom heb ik me dan laten vastpinnen op deze klotevlakte? Om mensen te helpen die niet geholpen willen worden. Als er iemand hulp nodig heeft, dan ben ik het wel. Geen hond die zich afvraagt hoe het met deze arme drommel gaat! Zelfs niet mijn eigen nicht, niet eens een telefoontje...

Hij wierp een blik op de onbeweeglijke file. Een meter of tien verderop stond een monovolume. Aan het stuur een frater. Achterin twee grote sint-bernardshonden die met hun adem de raampjes hadden doen beslaan.

Versuft bleef Beppe staren naar de monnik.

Ik moet met hem praten. Nu onmiddellijk.

Hij liep naar de auto en klopte tegen het raampje. Verrast maakte de man een sprongetje op de bestuurdersstoel.

‘Sorry, sorry. Ik wilde u niet laten schrikken.’

Het raampje ging naar beneden.

De frater had een spichtig gezicht en glad wit haar. Een olijfkleurige huidskleur. Op zijn lange neus rustte een smal brilletje. ‘Hebt u hulp nodig?’

‘Ja.’

‘Problemen met de auto?’ De koppen van de enorme honden strekten zich uit om te zien wie die kerel was en begonnen vervolgens tevreden te kwijlen op de bestuurdersstoel.

‘Isolde! Tristan! Hou op! In de mand!’ schreeuwde de frater en draaide zich daarna weer om naar Trecca. ‘Ze zitten hier al uren in die auto...’

‘Mag ik instappen? Ik moet biechten.’

De frater trok zijn wenkbrauwen op. ‘Sorry, wat zei u?’

‘Ik moet biechten.’

‘Hier? Nu?’

‘Ja, nu. Alstublieft...’ smeekte de maatschappelijk werker. En zonder het antwoord af te wachten stapte hij in de Espace.

==

==

224.

==

De brede trap van het Sacro Cuore-ziekenhuis baadde in het melkachtige licht van de lantaarns. De Kadaverman parkeerde zijn brommer. De omgeslagen sjaal en de muts lieten alleen zijn ogen vrij. Kromgebogen en hinkend ging hij de bijna verlaten hal van het ziekenhuis binnen. Hij zag Cristiano voor de lift staan.

Hij liep op hem af. ‘Hier ben ik.’

Aanvankelijk leek de jongen hem niet te herkennen. Maar toen pakte hij zijn arm vast: ‘Wat is er met jou gebeurd?’

De Kadaverman wilde hem juist de belachelijke smoes vertellen die hij had ingestudeerd (‘Ik ben van mijn brommer gevallen’) maar had opeens een geniale ingeving.

Hij sloeg zijn ogen neer. ‘Ik ben afgetuigd.’

Cristiano deed een stap achteruit en balde zijn vuisten alsof hij in een boksring stond. ‘Wie heeft dat gedaan?’

‘Een paar jongens op motoren hebben me gesneden en me geschopt en geslagen.’

‘Wanneer is dat gebeurd?’

‘Zondagavond. Ik was op weg naar Danilo...’

‘Wie waren het?’ Een uitdrukking van haat vervormde Cristiano’s gelaatstrekken. ‘Vertel me de waarheid. Was het Tekken? Heeft Tekken het gedaan?’

Hij is erin getrapt.

De Kadaverman knikte als een ervaren toneelspeler.

‘En waarom heb je me niet gebeld?’

‘Ik weet niet... Toen ze weg waren heb ik de brommer gepakt en ben ik naar huis gegaan. En daarna kon ik niet meer uit bed komen.’

‘Waarom heb je niets gezegd toen we daarnet belden?’

Quattro Formaggi haalde zijn schouders op.

‘Je had het me moeten vertellen, Vier. Tekken heeft jou afgetuigd omdat jij mijn vriend bent. Hij heeft het op mij gemunt en dus heeft hij jou gepakt. Die lul zal ervoor boeten. Ik zweer bij God dat hij ervoor zal boeten.’ Cristiano keek naar de wang die bedekt was door de blauwe plek: ‘Ben je wel bij een dokter geweest?’

De Kadaverman probeerde het af te wimpelen. ‘Het is niet erg... Ik voel me prima.’

Cristiano raakte zijn voorhoofd aan. ‘Je gloeit. Je hebt vast koorts. Je kunt nauwelijks op je benen staan... Er is hier een ehbo...’

‘Nee! Ik zei toch nee. Dan sluiten ze me ergens op. Ze kunnen niet wachten tot...’

Cristiano ademde in door zijn neus. ‘Je hebt gelijk, Quattro Formaggi. Mij willen ze ook in een kindertehuis stoppen. Maar luister, ik heb een idee. Een prachtig...’

De Kadaverman luisterde niet. Hij was bleek geworden, knarste met zijn tanden alsof hij ze wilde afbreken en maakte zijn wangen bol en hol. Dit was de derde keer dat Cristiano hem Quattro Formaggi noemde en dat was niet goed. Nooit mocht iemand hem nog zo noemen. Nooit meer.

Hij moest zich beheersen om Cristiano niet vast te grijpen en tegen de glaswand van de hal te smijten en te brullen: ‘Niemand! Niemand mag mij zo noemen. Begrepen? Niemand!’

Maar in plaats daarvan sloeg hij zichzelf een paar keer tegen zijn voorhoofd en slaagde er met een gespannen zucht in te stamelen: ‘Zo mag je me niet noemen.’

‘Wat?’ Cristiano was aan het praten en had hem niet verstaan. ‘Wat zei je?’

‘Zo mag je me niet meer noemen.’

Cristiano trok een wenkbrauw op. ‘Sorry, wat bedoel je?’

De Kadaverman stompte zich twee keer op zijn been en sloeg zijn ogen neer als een kleuter die stout is geweest. ‘Zoals vroeger. Zo mag je me niet meer noemen.’

‘Hoe bedoel je? Wil je niet meer dat ik je Quattro Formaggi noem?’

‘Nee. Dat vind ik vervelend. Doe het alsjeblieft niet meer.’

==

==

225.

==

‘Zo, dus jij bent Quattro Formaggi.’

Cristiano had het gevoel of hij Tekken en de anderen kon horen terwijl ze hem aftuigden.

‘Ons kaasje is heel braaf.’

Daarom wilde hij niet meer zo genoemd worden.

Tekken, jij gore klootzak, dit zal ik je betaald zetten.

Hij liep naar Quattro Formaggi toe en terwijl hij hem stevig omhelsde, voelde hij hoe hij onder de oliejas gereduceerd was tot een bevend skelet. En hij stonk.

Hij was al die dagen alleen geweest. Had helse pijnen doorstaan. Zonder eten. Zonder iemand om hem te helpen.

Hij zag voor zich hoe hij op dat bed lag in dat hol waarin hij woonde. Zijn keel werd dichtgeknepen alsof hij een zee-egel had ingeslikt.

Met gebroken stem zei hij: ‘Beloofd. Ik zal je niet meer zo noemen. Rustig maar.’

En hij hoorde hem mompelen: ‘Ik ben de Kadaverman.’

Cristiano stapte opzij en keek hem in de ogen. ‘Wat?’

‘De Kadaverman. Van nu af aan is dat mijn nieuwe naam.’

Het is zover. Hij heeft zijn verstand verloren.

Rino lag in coma. Danilo was dood. En Quattro Formaggi was definitief krankzinnig geworden.

Misschien kwam het door al die klappen die hij had gekregen, dat hij nu totaal geschift was geworden.

‘Luister...’ Cristiano deed zijn best om duidelijk en langzaam te spreken. ‘...Luister goed. Wij tweeën moeten hier weg... Als we ’m niet smeren loopt het slecht af. Dat weet ik.’

‘En waar gaan we dan heen?’

Cristiano omhelsde Quattro Formaggi opnieuw om in zijn oor te kunnen fluisteren. In de bar achter de glaswand zat een groepje artsen aan een tafeltje te lachen met de barman die een muntje op zijn elleboog legde, en het vervolgens in de lucht gooide en opving.

‘Naar Milaan. We gaan naar Milaan. Luister. Ik heb gehoord dat er in de ondergrondse gangen van Milaan een heleboel mensen wonen. Mensen die niet willen samenleven met die van boven. De metrotunnels worden bewoond door een koning en een soort leger en die beslissen of je mag binnenkomen. Ik denk dat je een test moet doen. Maar wij tweeën halen die wel. En dan vinden we een verborgen gat waar we een huis van maken. Je weet wel, een plek met een geheime ingang die alleen wij tweeën kennen. En daar maken we dan bedden en een aparte plek om te koken. En ’s nachts komen we tevoorschijn, en terwijl iedereen ligt te slapen vinden wij alles wat we nodig hebben. Wat vind je? Vind je het een goed idee? Hartstikke goed, toch?’

Cristiano sloot zijn ogen in de zekerheid dat Quattro Formaggi nooit met hem zou meegaan. Hij zou nooit het dorp en zijn huis verlaten.

Maar daarentegen hoorde hij hem mompelen: ‘Goed. We gaan.’

==

==

226.

==

De Kadaverman huilde in Cristiano’s omhelzing.

Eindelijk had iemand gezegd wat hij moest doen. Cristiano, zijn vriend, was hier bij hem en zou hem nooit meer verlaten...

Ja, ze moesten naar Milaan en onder de grond gaan leven. En nooit meer terugkomen. Nooit meer. En alles vergeten. Ramona. De regen. Het bos.

De gruwelijkheid van wat hij had gedaan deed hem duizelen en hij had het gevoel dat zich onder zijn voeten een gat opende. Hij klampte zich vast aan Cristiano. ‘En Rino? Wat doen we met Rino? Laten we die hier achter?’

‘Laten we naar hem toe gaan.’ Cristiano stak zijn hand naar hem uit. ‘Kom, ik help je.’

De Kadaverman nam de hand aan.

==

==

227.

==

‘...Maar wat vindt u, vader, verbreek ik de gelofte als ik haar een sms stuur? In feite zie ik haar niet...’

Beppe Trecca en de frater stonden stil op de vluchtstrook, terwijl de file eindelijk in beweging was gekomen. De regen kletterde op het staal van de Monovolume.

Hij had hem alles verteld. De nacht. Ida. Mario. Het ongeluk. De buitenlander. De gelofte. Het wonder. Het was een bevrijding geweest.

Zwijgend had de monnik hem aangehoord.

Hij spreidde zijn armen. ‘Mijn zoon, wat moet ik zeggen... De gelofte is een plechtige verplichting die voor Gods aangezicht wordt aanvaard. Die verbreken is heel erg.’ Hij keek hem strak in de ogen. ‘Heel erg. Al het andere moet voor de gelofte wijken, koste wat het kost...’

Gebroken duwde Trecca een sint-bernardshond terug die dacht dat hij een lolly was. ‘Dus ook geen sms?’

De frater schudde zijn hoofd. ‘God heeft jou verlicht. Hij heeft jou de mogelijkheid geboden om niet de verkeerde weg in te slaan. Je zou een gezin te gronde hebben gericht. Je vriend diep hebben gekwetst. De Heer heeft je teruggevoerd naar het rechte pad. Je hebt veel geluk. Telkens wanneer je de verleiding voelt om de gelofte te verbreken, moet je bidden. En dan zul je de kracht vinden om de verleiding te weerstaan.’

De maatschappelijk werker pufte wanhopig. ‘Dat heb ik gedaan. Ik heb gebeden. Maar ik kán het gewoon niet. Ze is een deel van mezelf. Het enige mogelijke leven dat ik voor me zie, is met haar aan mijn zijde.’

De frater pakte zijn pols vast en drukte die hard. ‘Jongen, houd hiermee op! Luister naar me. Jij bent uitverkoren door de Heilige Vader. Jouw gebed is verhoord. Jij bent getuige geweest van iets immens. Denk je soms dat God elke dag wonderen verricht? Vergeet die vrouw. Jij hebt nu een missie. Jouw verhaal vertellen aan anderen als jij, net zoals je nu aan mij hebt gedaan.’ En vervolgens begon hij, gegrepen door plotselinge opwinding, aan zijn arm te schudden. ‘En nu kom jij met mij mee.’

Beppe maakte zich klein en vroeg angstig: ‘Waarheen, vader?’

‘Naar Zwitserland. Naar Saint-Oyen, naar het gastklooster van de Sint-Bernhardpas. Ik moet je laten kennismaken met mijn superieuren. Realiseer je je wel hoe nuttig jouw verhaal kan zijn voor de jeugd? In deze maatschappij, die het geloof heeft verloren, ben jij een fakkel die schittert in de nevelen. Daar dienen wonderen toe: tot het teruggeven van hoop.’

Trecca maakte zich los uit de armgreep. ‘Prima idee. Ik sluit even mijn auto af. Ik ben zo terug.’

==

==

228.

==

Cristiano Zena en de Kadaverman knielden neer voor Rino’s bed. De regen sloeg geluidloos tegen het isolatieglas van de ramen. Nu en dan kwam er een verpleegster binnen die als een spook door het halfduister van de kamer liep.

Rino, die in dezelfde houding lag als waarin Cristiano hem had achtergelaten, leek iets meer kleur te hebben en de twee blauwe plekken rondom zijn ogen vervaagden tot scharlakenrood.

Quattro Formaggi (het lukte Cristiano niet om aan hem te denken met die andere idiote naam) pakte Rino’s hand. ‘Denk jij dat hij ons kan horen?’

Cristiano haalde zijn schouders op. ‘Ik denk het niet... Ik weet niet... Nee...’ Hij moest Quattro Formaggi vertellen over het bos. Over Rino en Fabiana. Hij was de enige aan wie hij het kon vertellen. De enige die het zou begrijpen. Hij haalde diep adem. ‘Luister... Ik moet je iets vertellen...’ Maar hij stopte. Quattro Formaggi keek Rino doordringend aan, alsof hij met hem communiceerde, en zei vervolgens zonder zich om te draaien: ‘Je vader is een kanjer.’

‘Hoezo?’

Quattro Formaggi kneep zijn lippen samen. ‘Omdat hij mij heeft gered.’

‘Wanneer?’

Hij begon aan zijn wang te krabben. ‘Altijd. Ook de eerste keer dat we elkaar ontmoetten op de kostschool. Ze hadden me in een ton gestopt en lieten me rollen. Toen kwam hij eraan en heeft me gered. Hij kende me niet eens.’

Cristiano wist eigenlijk maar weinig van die kostschooljaren, toen die twee elkaar hadden leren kennen. Rino had hem verteld dat Quattro Formaggi in die tijd nog geen tics had en ook geen mank been, hij was alleen een beetje raar.

‘Hij heeft me ook geholpen nadat ik die schok kreeg bij de rivier... Toen ik uit het ziekenhuis kwam, liep ik op krukken. En hij reed me rond. Op een dag is hij naar een verre, verlaten akker gereden, waar nu de onderdelenwinkel van Opel staat, en hij pakte die krukken van me af en zei dat ik, als ik terug naar huis wilde, daar zonder krukken naartoe moest lopen. En dat ik, als dat niet lukte, dan maar moest kruipen, dat hij er schoon genoeg van had om me te helpen, dat ik heel goed zelf kon lopen en dat mijn problemen alleen maar in mijn rotte kop zaten.’

‘En toen?’

‘En toen stapte hij in de auto en reed weg en liet mij daar achter.’

‘En wat is er toen gebeurd?’

‘Ik lag een hele tijd languit in dat veld. Hoog boven me liepen de hoogspanningdraden en ik hoorde de klank van de elektriciteit die zich snel verplaatste. Vanaf de grond gezien leken die kabels naast elkaar net de snaren van een gitaar. Gelukkig had ik een paar toffees bij me, die heb ik opgegeten. Maar toen ik daar zo op de grond lag, zag ik plotseling een zwarte, gebochelde figuur boven de korenaren uitteken. Het was een monster. Hij stond daar maar, doodstil. En hij keek naar me. Hij had een soort zwarte, heel lange jurk aan en zijn gezicht leek op de kop van een kraai. Met een zwarte snavel en hier veren,’ en hij wees naar zijn schouders. ‘Hij deed niets. Maar hij keek naar me met die valse oogjes. En hij had armen met heel lange mouwen tot op de grond. Toen kwam hij dichterbij en uit zijn mouwen kwam dat stuk van de krukken met dat plastic dopje erop dat ervoor zorgt dat je niet uitglijdt.’ Hij pauzeerde even en haalde adem. ‘Het was de Dood.’

Cristiano had gedurende het hele verhaal gezwegen, maar kon zich nu niet inhouden om te vragen: ‘Was het papa die een grap met je uithaalde?’

‘Nee. Het was de Dood. Hij wachtte tot ik zou sterven. Maar ik heb mijn ogen dichtgedaan en toen ik ze opende was hij er niet meer. En toen ben ik opgestaan en gaan lopen. Ik zei tegen mijn benen: “Loop! Loop!” en ze liepen. En toen stond je vader opeens voor me, hij rookte een sigaret boven de motorkap van de Renault 5. En ik draaide me om en de Dood was er niet meer.’

‘Jij hebt hem zelf weggejaagd toen je ging lopen.’

‘Nee. Jouw vader heeft dat gedaan. Jouw vader heeft hem op de vlucht gejaagd.’

Cristiano pakte de handen van Rino en Quattro Formaggi vast, legde zijn gezicht op het laken en begon te snikken.

==

==

229.

==

De Kadaverman streelde het hoofd van Cristiano, die met schokkende bewegingen snikte, en staarde in doodsangst naar een donkere hoek van de kamer.

Hij had niet het hele verhaal verteld. Maar dat kon hij niet. De Dood was hier, bij hen. Hij zag hem. Hij was in deze kamer. Hij stond verborgen in de rechterhoek. Achter de karretjes met de monitors erop. Hij leek een schaduw, maar hij was de Dood. Hij was hetzelfde, had dezelfde vorm als de Dood in het korenveld. Dezelfde snavel, dezelfde veren op de schouders, dezelfde heel lange armen met aan het eind de aluminium krukken.

De Kadaverman was doodsbang. Hij had geen speeksel meer in zijn mond.

Ik weet het, je bent voor Rino gekomen. Je bent gekomen om hem mee te nemen.

==

==

230.

==

‘Heb ik dat weer? Saint-Oyen, het gastklooster, sint-bernardshonden!’ Beppe Trecca zat hardop te praten achter het stuur. ‘Jaja, mooie boel, hij dacht zeker dat ik naar Zwitserland ga, hoog in de bergen, en mezelf voor gek ga zetten door over Ida en de camper te vertellen. Maar er zijn grenzen!’

Hij was in zijn auto gestapt, voor de frater die zijn twee honden liet plassen weggescheurd en ervandoor gegaan.

Voor de zekerheid controleerde hij in zijn spiegeltje of de geestelijke hem niet volgde. Niemand te zien.

Maar de monnik was wel duidelijk geweest, de gelofte mocht niet worden verbroken. Dat zou heel erg zijn. Hij had hem aangekeken met een onmiskenbare uitdrukking, dezelfde uitdrukking die de Heer zou vertonen wanneer Beppe bij de paradijspoort zou aankloppen. Dus geen contact met Ida, geen sms, geen mms, geen brieven en dergelijke.

De waarheid was dat niemand hem kon helpen. Dit was zíjn probleem. Dat hij zelf moest oplossen met zijn geweten als mens en als gelovige.

Er was maar één manier om het op te lossen: ’m peren.

Hij zou Cristiano de volgende dag naar de rechter brengen, zijn koffers pakken en dan teruggaan naar Ariccia en vandaar naar Afrika vliegen.

Hij hield stil voor het ziekenhuis op het moment dat Cristiano en Quattro Formaggi naar buiten kwamen.

Nu zal ik eens een hartig woordje met hem spreken.

Hij toeterde.

En vervloekte zichzelf. Hij was vergeten dat daarbinnen zieken waren.

Cristiano kwam dichterbij. Hij had rode ogen.

Hij heeft zeker gehuild.

De lust om hem een lesje te leren verging hem.

Hij opende het portier en liet hem instappen.

VI
Woensdag

231.

==

Cristiano Zena werd om zes uur in de ochtend wakker doordat de deur van zijn vaders slaapkamer zachtjes, met regelmatige tussenpozen, klapperde.

Hij is terug.

Papa is weer thuis.

Dat was onmogelijk. Hij wist dat hij niet in staat zou zijn om zijn bed uit te komen, ook al was zijn vader ontwaakt uit zijn coma. Toch stond hij op, hopend dat hij het was, zoals iemand die van een wolkenkrabber valt, hoopt dat hij niet zal sterven.

Rino’s kamer was leeg.

De deur klapperde omdat het badkamerraam openstond en het tochtte. Hij sloot het raam. Hij liep terug naar zijn eigen kamer, dronk wat water, ging aan zijn schrijftafeltje zitten en schreef.

==

Hallo papa,

als je deze brief leest ben ik blij, want dat betekent dat je weer wakker bent. Ik ben er niet, ik ben naar Milaan gegaan. Ik ben gevlucht omdat ze me in een kindertehuis willen stoppen. Eindelijk hebben ze een manier gevonden om ons te scheiden. Jij heb altijd gezegd dat ze een aanleiding zochten en die hebben ze nu gevonden. Ik wil dat je naar me toe komt in Milaan. Ik woon met 4 Kazen in de metrotunnels.

4 Kazen is erg ziek en ik geloof dat zijn hoofd ook niet helemaal in orde is. Hij is ook bang dat ze hem in een tehuis stoppen, maar dan voor gekken.

Danilo is dood. Die heeft een auto-ongeluk gehad.

Je moet niet boos worden als je me niet kunt vinden, het gaat goed met me. Kom maar naar Milaan. Of we zien elkaar waar jij wilt.

Wat dat andere betreft, daar hoef je je geen zorgen over te maken, ik heb overal aan gedacht maar het is belangrijk dat je met niemand praat, niemand vermoedt iets.

Ik heb je niet in de steek gelaten. Ik wacht alleen maar op je.

==

Ik hou van je

Cri

==

Hij las het over en vond het waardeloos. Het was een stom briefje, hij had miljoenen dingen willen zeggen, maar kon op dat moment niet bedenken wat. En bovendien kon die brief de politie van pas komen als bewijsstuk en de maatschappelijk werkers op zijn spoor zetten.

Hij stond op, gooide het in de wc, en begon toen zijn tas in te pakken.

Hij zou een andere manier vinden om zijn vader te laten weten dat hij en Quattro Formaggi in Milaan waren.

==

==

232.

==

Terwijl Cristiano zijn tas inpakte, lag de Kadaverman voor de televisie.

Hij werd opgevreten door de koorts. Hij was gehuld in een lijkwade van zweet en had het gevoel dat hij kookte. Vijf minuten daarvoor had hij nog geklappertand van de kou.

Zijn mond was droog en zijn tong zat vol sneetjes en aften.

Ik moet Cristiano bellen en zeggen dat ik niet mee kan naar Milaan. Misschien kunnen we morgen gaan...

‘Ik kan hem niet bellen! Als hij hier zou komen... Zou hij de kerststal ontdekken,’ zuchtte hij.

Die nacht was hij begonnen te ijlen. Hij zag hoe de lakens en de muren van de kamer bedekt werden met margrieten. Enorme ijzeren margrieten. Hij probeerde ze te plukken, maar ze waren te zwaar om vast te houden.

Hij had de televisie, die zijn hersens frituurde, willen uitzetten. Maar om dat te doen moest hij opstaan.

‘De experimenten van Laboratoires Garnier hebben geleid tot de nieuwe Fructis haarcrèmes, die naast de shampoo en de conditioner worden gebruikt en zorgen voor de bescherming en de versteviging van de hoofdhuid,’ schreeuwde iemand binnen in de televisie.

De Kadaverman raakte zijn haren aan. Die deden pijn en pulseerden als elektriciteitsdraden.

Toen begon hij die onzichtbare crème langzaam uit te smeren over zijn hoofd. Hij voelde verlichting, het deed hem veel goed, en spoedig zou die crème de stemmen die in zijn hoofd galmden tot zwijgen brengen.

==

==

233.

==

Cristiano Zena had zijn rugzak gevuld met wat kleren, een blik groente in het zuur, de zaklamp om te kunnen zien in de tunnels, en alle medicijnen die hij had kunnen vinden om aan Quattro Formaggi te geven.

Er was één probleem. Geld. Hij had in totaal vijfentwintig euro gespaard om ooit een Playstation te kopen. Met dat geld kom je echt niet in Milaan. Hij had overal tussen zijn vaders spullen gezocht, in alle zakken en laden, en had nog drie euro gevonden.

Achtentwintig euro.

En Quattro Formaggi had natuurlijk geen cent.

Waar kon hij nog meer geld vinden?

Beppe Trecca.

Hij liep langzaam en zo zachtjes mogelijk de trap af.

De maatschappelijk werker lag te slapen op het bankje voor de televisie. Een blondine legde uit hoe je een lampenkap kon maken van schoenveters en knopen.

Daarna was er reclame.

Beppe had zijn broek en overhemd keurig over de rugleuning van een stoel gelegd. En op de grond, naast de bank, had hij zijn gsm, autosleutels en portefeuille neergelegd.

Met ingehouden adem boog Cristiano voorover om de portefeuille te pakken.

Hij wilde hem net openmaken, toen op de televisie het journaal begon.

‘Vandaag vindt in de kerk van Varrano de uitvaartplechtigheid plaats van het jonge meisje Fabiana Ponticelli, dat gisteren in de Forgese is gevonden. Na onderzoek van de resultaten van de lijkschouwing, die gisteravond is verricht door dokter Viotti, heeft de rechter-commissaris toestemming verleend voor de uitvaart...’

Het beeld van Fabiana besloeg het hele scherm.

Cristiano, met de portefeuille in zijn hand, verlamde.

Het was een foto van een tijdje geleden, toen ze nog kort haar had, en ze lachte.

‘Wat doe je?’

Cristiano maakte een sprongetje en gooide van schrik bijna de portefeuille in de lucht.

Trecca keek hem gapend aan. ‘Wat doe je met mijn portefeuille in je hand?’

Hij was sprakeloos en zocht een smoes. Hij brabbelde iets als: ‘Niets... Ik keek of je wat geld had. Ik wilde wat kopen voor het ontbijt... Ik geef het je later wel terug. Rustig maar.’ En hij legde de portefeuille op de stoel.

Even keek Trecca hem verbijsterd aan. Toen leek hij hem te geloven. Hij rekte zich uit en keek weer naar de televisie. ‘Zij was de reden dat we terechtkwamen in die verschrikkelijke file. Arm kind.’

Intussen was de reportage over Fabiana begonnen. Je zag de ouders die achtervolgd werden door journalisten. Toen het Openbaar Ministerie, een vrouw van middelbare leeftijd, gekleed in een kort jasje, die zei dat de opsporing van de daders in volle gang was gezet en dat geen spoor zou worden genegeerd. Daarna hadden ze het over de begrafenis die die ochtend zou plaatsvinden. Kardinaal Bonanni zou de plechtigheid voorgaan in aanwezigheid van de autoriteiten.

Wankelend op zijn benen hield Cristiano zich vast aan de rugleuning van de bank. Hij dacht dat hij zou flauwvallen. Het was alsof hij werd weggezogen naar de bodem van een put vol ijskoud water, terwijl zijn spieren en pezen wegsmolten.

Beppe pakte zijn overhemd van de stoel en trok het aan. ‘Ze zat bij jou op school. Kende je haar?’

Met bovenmenselijke inspanning kwam Cristiano terug aan de oppervlakte en antwoordde: ‘Ja...’ Hij had willen zeggen dat hij haar nauwelijks kende. Maar daar had hij de kracht niet voor.

‘Stel je toch voor! Ze is verkracht en toen vermoord doordat haar hoofd is ingeslagen. Wat voor iemand kan in staat zijn zoiets te doen? Een meisje van veertien!’

Cristiano voelde zich verplicht te antwoorden, maar kon niets bedenken.

Ik ga bijna overgeven.

‘Maar die moordenaar maakt geen enkele kans. Die wordt meteen gepakt.’

‘O... ja?’ mompelde Cristiano.

Beppe stond op, maar bleef naar het scherm kijken. ‘Wanneer je iemand vermoordt, dan word je gepakt. Vroeg of laat word je gepakt. Daar kun je zeker van zijn. Je hoeft maar één stommiteit te begaan, al lijkt die nog zo onbetekenend, en je bent erbij. Je moet wel volkomen geschift zijn als je denkt dat je een moord kunt plegen en ermee weg kunt komen. De enige mogelijkheid om een perfecte moord te plegen, is als het niemand kan schelen of de dader gevonden wordt. Maar hier is niet een of andere illegale asielzoeker vermoord. Nee, dit gaat over een meisje van veertien dat is verkracht en op gruwelijke wijze om het leven gebracht. Iedereen vindt het belangrijk dat de dader wordt gevonden. Haar familie, de politie die niet wil afgaan, de mensen die niet willen dat er een monster vrij rondloopt die hun kinderen kan vermoorden, degenen die voor de doodstraf zijn, degenen die het monster in de ogen willen kijken, de televisie en de journalisten die er hun brood mee verdienen. Let op mijn woorden: deze dader wordt uiterlijk binnen een week gevonden. Gegarandeerd. Alleen een wonder kan hem redden. Als ik die moordenaar was, zou ik mezelf aangeven bij de politie. Of nog beter: zou ik mezelf door mijn kop schieten.’

Hij trok zijn broek aan.

‘We moeten naar de begrafenis. De hele school gaat. Jij moet ook gaan. Daarna hebben we een afspraak bij de rechter. Dan bespreken we wat ons te doen staat. Goed?’

‘Goed.’ En Cristiano Zena zou zich de rest van zijn leven blijven afvragen hoe hij die ochtend de kracht had gevonden om zich te beheersen en niet de volle waarheid uit te braken.

==

==

234.

==

De Kadaverman zag Ramona op de televisie naar hem glimlachen. Het journaal was afgelopen.

Dankzij mij.

Hij glimlachte en strekte zijn arm uit om haar te strelen, maar dat lukte niet.

Hij sloot zijn ogen en toen hij ze weer opende, wist hij niet meer hoeveel tijd er verstreken was en of hij had geslapen.

Door de deur naar de woonkamer kon hij de oostgrens zien van de kerststal, die bijna tot de voordeur reikte. Dat was het gebied dat het meest op een woestijn leek. Weinig begroeiing. Zandduinen. Er waren alleen maar robots, ruimteschepen, ufo’s en prehistorische monsters. Het was een gevaarlijk, besmet gebied, waar de herders zich niet waagden en de soldaten evenmin de moed hadden zich te begeven.

De Kadaverman hief zijn hoofd op en boorde zijn blik tot aan de tegenoverliggende grens van de kerststal. Van elk beeldje, elk dier, elk autootje wist hij nog precies waar hij het gevonden had. Bijvoorbeeld die robot daar, met die rode ogen en die haken in plaats van handen, die had hij een jaar daarvoor uit een vijver in het plantsoen gevist. Het was een cadeautje geweest van een moeder aan haar zoon. Knarsetandend had het jongetje het karton los gescheurd, alsof er in het doosje een vijand zat die hij moest doden. Hij had de robot vastgepakt, zijn ogen aangezet, zijn benen laten bewegen en hem vervolgens verveeld in de goudvissenvijver gegooid.

De vrouw was naast het ventje neergehurkt en had gezegd: ‘Antonio, waarom heb je hem in het water gegooid? Dat hoort niet. Mama heeft er een heleboel geld voor betaald. En je moet altijd voorzichtig omgaan met cadeautjes.’ Ze hadden hem daar gelaten en de Kadaverman had hem gepakt en in het gebied van de toekomst neergezet.

Wat zou hij graag teruggaan naar die tijd.

Toen er nog niets was gebeurd.

==

==

235.

==

Cristiano Zena stond midden in de kamer.

Trecca wachtte buiten op hem.

Misschien zou hij dit huis nooit meer terugzien. Hij keek naar de ligstoel waar Rino altijd zat. Hij ging erin zitten.

Hij had dat huis altijd verafschuwd, dat huis dat niet af was, dat pal aan de rijksweg lag, maar bij de gedachte dat hij het moest verlaten, kromp zijn hart ineen. Hij was hier geboren, in dit huis. Hij keek om zich heen of hij iets kon vinden, een herinnering om mee te nemen, maar er was niets.

‘Cristiano! We moeten gaan. We zijn laat.’ Trecca’s stem van buiten.

‘Wacht even, ik kom zo!’

Toen zag Cristiano in een hoek van de kamer de versleten deken liggen die zijn vader altijd over zich heen sloeg. Hij pakte hem op, snuffelde eraan en stopte hem in de rugzak. Hij liep naar buiten en sloeg de deur met een smak achter zich dicht.

De zon was net boven de horizon verschenen, maar je kon al voelen dat het een aangename, onbewolkte dag zou worden. De lucht was helder en een zacht briesje blies door de bladeren van de bomen.

‘Wat heb je in die rugzak?’ vroeg Beppe Trecca aan Cristiano, terwijl hij de sleutel in het slot van de Puma stak.

‘Kleren.’

‘Kleren?’

‘Ja, kleren van mijn vader voor Quattro Formaggi. Als we in Varrano zijn geef ik die bij hem af en daarna kom ik naar de kerk.’

Ze stapten in.

De maatschappelijk werker startte de auto en deed zijn veiligheidsgordel om. ‘Ik denk niet dat dat een goed idee is. We gaan eerst naar de begrafenis. Ze hebben voor de leerlingen een apart gedeelte in de kerk gereserveerd. Ze wachten op je. Dan moeten we naar de rechter en daarna kun je die kleren afgeven.’

Cristiano begon krampachtig te lachen. ‘Op mij? Wie wacht er nou op mij?’

‘Je docenten, je klasgenoten...

De auto reed de rijksweg op.

Cristiano zette zijn voeten tegen het dashboard. ‘Denk je dat? Die zijn echt niet in mij geïnteresseerd, hoor.’

‘Je vergist je. Ik heb gesproken met je Italiaanse juf en haar verteld wat er met je vader is gebeurd. Ze is erg verdrietig en hoopt dat je gauw weer op school komt.’

Cristiano zwaaide glimlachend met zijn hoofd heen en weer. ‘Wat een trut... Snap je nou hoe mensen in elkaar zitten?’

‘Wat?’

Cristiano draaide het raampje open en sloot het weer. ‘Niks. Laat maar zitten... Het is niet belangrijk. Sommige dingen begrijp jij gewoon niet...’ Maar toen ging hij verder: ‘Wat heeft ze precies tegen je gezegd? Vertel maar, kom maar op.’

‘Dat ze het heel erg vond en dat ze hoopte dat je snel weer op school komt.’

‘Weet je hoe vaak zij heeft gezegd dat ik er goed aan zou doen als ik zo snel mogelijk van school ga? En waarom wil ze nu dan dat ik terugkom? Dat snap ik niet. En weet je wat ze ten overstaan van de hele klas over mijn vader heeft gezegd? Wil je dat weten? Dat hij niet deugt. Wie denkt ze verdomme wel niet dat ze is, dat zij kan zeggen dat mijn vader niet deugt? Kent ze hem? Zijn ze bevriend? Ik dacht ’t niet. Zij is degene die niet deugt. Die kuthoer. Weet je hoeveel moeite het kost om op te bellen en te zeggen: “Ik vind het heel erg, ik hoop dat je snel weer op school komt”? Geen enkele moeite. Nul komma nul. De moeite om je mond te bewegen. Ik kan me helemaal voorstellen hoe erg ze het vindt dat mijn vader in coma ligt... Ze huilt vast de hele dag. Die trut hoopt alleen maar dat hij doodgaat. Maar ze vergist zich, want mijn vader wordt weer wakker...! Ik wil niet naar die klotebegrafenis.’

De maatschappelijk werker deed de richtingaanwijzer aan en hield stil op een parkeerhaven. Vervolgens keek hij Cristiano lang aan en zei: ‘Dit kan ik nou echt niet begrijpen. Fabiana was een vriendin van je.’

‘Om te beginnen: wie heeft jou verteld dat Fabiana Ponticelli een vriendin van mij was? Ik kende haar nauwelijks. Vriendschap is iets anders. En dan nog iets. Op die begrafenis komen alleen maar mensen die gezien willen worden en willen laten zien hoe goed ze zijn. Die doen alsof ze huilen. Het is allemaal nep. Niemand is geïnteresseerd in Fabiana Ponticelli. Snap je dat dan niet?’

‘Luister, zou jij het erg vinden als je vader doodgaat?’

‘Wat is dat nou weer voor een vraag? Natuurlijk.’

‘En Quattro Formaggi?’

‘Natuurlijk.’

‘En Danilo, als die nog leefde, zou je dat niet erg vinden?

‘Natuurlijk.’

‘En ik, zou je dat erg vinden?’

Cristiano had nee willen antwoorden, maar had daar geen zin in. ‘Ja... ik denk het wel.’

‘En zullen de ouders van Fabiana het niet erg vinden dat hun dochter mishandeld, verkracht en vermoord is? Vinden die dat volgens jou niet erg?’

‘Jawel.’

‘En zouden haar jongere broertje, haar familie, haar vrienden en iedereen die een beetje gevoel heeft niet heel veel verdriet hebben dat een onschuldig meisje, dat alleen maar de vergissing heeft begaan om te laat naar huis te gaan, op een nog ergere manier is afgemaakt dan een beest in het slachthuis?’

Cristiano zweeg.

‘Jouw vader ligt te vegeteren in een ziekenhuisbed. Danilo heeft zich vanwege de alcohol tegen een muur te pletter gereden. Jij zou moeten begrijpen wat het is om verdriet te hebben en je zou compassie moeten voelen. Weet je wat compassie is? Als ik jou zo hoor praten weet jij niet wat dat is. Jij haat iedereen. Je ontploft haast van woede. Cristiano, heb jij een hart?’

‘Nee. Ik ben het kwijt...’ kon hij alleen maar zeggen.

==

==

236.

==

De televisiestemmen bleven stampen op het koortsige brein van de Kadaverman. Een onverstaanbare mengelmoes van muziek, journaals, recepten, reclamespots. Maar uit die wirwar van klanken slaagde één zin erin zich te bevrijden en verstaanbaar te worden: ‘Over het gruwelijke misdrijf in het bos van San Rocco praten wij nu met professor Gianni Calcaterra, bekend criminoloog en presentator van het programma Misdrijf & Straf.’

Met de snelheid van een gedrogeerde laboratoriumaap draaide de Kadaverman zijn hoofd naar de televisie. Hij knipperde met zijn ogen en deed zijn best om zich te concentreren.

Op het scherm zaten twee mannen op witte fauteuils. De een, een mager mannetje, kende hij, die was elke ochtend te zien op Rai Uno. De ander was een dikzak met een sikje en lang wit haar die een beetje op Danilo leek. Hij droeg een grijs streepjespak en had een gedoofde pijp in zijn mond.

‘Wel, professor Calcaterra, wat voor idee hebt u over de moordenaar of moordenaars van de arme Fabiana? Kunt u naar aanleiding van de eerste reconstructies al zeggen of de moord door één of door meerdere personen is gepleegd?’

De professor zag er nukkig uit, alsof hij met geweld was gedwongen om mee te werken aan dit programma. ‘Allereerst wil ik duidelijk stellen dat, gezien het geringe aantal gegevens waarover ik op dit moment beschik, mijn uitspraken geen enkele wetenschappelijke waarde hebben, maar slechts een simpele gissing zijn om het publiek te helpen dit te begrijpen.’

‘Juist. We wijzen er met klem op dat wat de professor zegt geen enkele wetenschappelijke waarde heeft.’

Professor Calcaterra pakte de pijp bij de kop vast en trok een walgende grimas, alsof hij een dampende drol had gegeten. ‘Wel kan ik nu al zeggen dat verkrachting altijd het resultaat is van een verstoorde relatie met de eigen seksualiteit.’

De Kadaverman wist zeker dat het Danilo was die deed alsof hij professor Calcaterra was. En als hij het niet zelf was, dan moest het familie van hem zijn.

‘Verkrachting komt voort uit een gevoel van onmacht en onaangepastheid ten aanzien van de wereld, en dan met name de wereld van de vrouw. In het geval van Fabiana Ponticelli is het waarschijnlijk dat de verkrachter het meisje heeft gedood omdat hij gedurende de verkrachting er zelf niet in geslaagd is bevrediging te voelen...’

Calcaterra werd onderbroken door de presentator: ‘Het is werkelijk heel, heel interessant wat u zegt, professor, en het voegt beslist nieuwe gezichtspunten toe aan het doorgronden van deze gruwelijke moord die heel Italië in beroering heeft gebracht. Het is jammer dat we zo weinig tijd hebben om te praten. Eén laatste vraag nog, professor. Is er nog nieuws over de zaak?’

‘Het opsporingsonderzoek naar de moordenaars van Fabiana Ponticelli vordert gestaag, en hoewel de degenen die het onderzoek leiden en de politie nog geen officiële mededelingen kunnen doen, lijken ze gematigd optimistisch dat de daders binnen korte tijd gevonden zullen worden. Er zal iemand zijn die alles weet en spreekt.’

De nevels daalden neer over de Kadaverman en een nieuwe, immense angst, zoals hij tot dat moment nog niet had gekend, nam bezit van hem. Elke gedachte stroomde weg uit zijn hoofd, en ook de stemmen zwegen abrupt.

Terneergeslagen zat hij op de fauteuil en staarde hijgend naar het plafond.

Langzaam steeg er uit de nevels een gedachte, een naam op.

Rino.

Rino Zena.

Hij was de enige die hem als schuldige kon aanwijzen. Hij was degene die alles wist en zou spreken. Hij zag Rino’s arm omhoog gaan en met zijn wijsvinger naar hem wijzen.

Maar die was op dit moment vast al dood. De Kadaverman had gezien hoe de Dood om hem heen waarde.

En wat als de Dood daar voor iemand anders was geweest? Er gaan in een ziekenhuis elke dag heel veel mensen dood.

Hij stond op, wankelde naar het dressoir en pakte het pistool dat hij in het bos van Rino had afgepakt en omklemde het stevig.

Ditmaal zou niemand hem tegenhouden.

==

==

237.

==

Ze parkeerden de auto op het parkeerterrein van het sportcomplex.

‘Wat doen al die dingen hier?’ vroeg Cristiano, wijzend naar een rij touringcars.

Beppe zette een afgrijselijk grote zwarte zonnebril op. ‘Scholen, mensen die voor de begrafenis komen.’

Óf Fabiana Ponticelli kende de halve wereld, óf er waren mensen die naar haar begrafenis kwamen zonder haar te kennen, dacht Cristiano.

De straten van het centrum waren afgesloten en werden bewaakt door de politie, en zelfs met een speciale vergunning mocht je er niet door.

‘De mis is in de San Biagio-kerk,’ zei Beppe.

Trecca verloor hem geen seconde uit het oog.

Zoals je doet bij een hond die je voor het eerst zonder riem los laat lopen.

Hij moest iets vermoeden.

Er waren een heleboel mensen die zwijgend naar de kerk op Piazza Bologna liepen. Cristiano zag dat alle winkels in de straat gesloten waren en dat er zwarte linten aan de neergelaten rolluiken hingen.

Zelfs toen afgelopen zomer de hoofdpersoon van een gevreesd satirisch programma, een levensgrote rode pop, samen met zijn lieftallige assistentes was gekomen, had hij niet zoveel mensen bijeen gezien, maar toen hij op het plein kwam viel zijn mond open van verbazing.

Het was één groot menselijk tapijt, waar de daken van de tv-busjes met hun paraboolvormige antennes, het marmeren standbeeld van het paard en de straatlantaarns waaraan microfoons in trossen waren opgehangen, bovenuit uitstaken. Voor de ramen van de moderne gebouwen die het plein omringden, dromden nog meer mensen samen. En lange witte linten die in allerijl waren gemaakt, verbonden de terrasjes. Er stond op: fabiana je bent voor altijd in onze harten. fabiana leer ons betere mensen te worden. fabiana je bent nu op een betere plek.

‘Geef me je hand, want anders raken we elkaar nog kwijt in deze chaos.’ Trecca stak zijn hand uit en Cristiano was genoodzaakt die te pakken.

Ze liepen langs de buitenkant van het plein en kwamen eindelijk bij de zijgevel van de kerk. Een modern gebouw van grijs beton met een puntdak dat bedekt was met lange stroken geoxideerd koper. In het midden van de voorgevel was een enorm gekleurd raam met een uitgemergelde Christus. Ook de trappen waren bedekt met een mensenmassa die duwde om naar binnen te kunnen.

‘Laten we weggaan. We kunnen toch niet binnenkomen,’ zei Cristiano terwijl hij zich probeerde te bevrijden van de knellende handdruk.

‘Wacht... Jij bent een medeleerling van haar.’ Trecca sprak met de ordedienst en ze mochten erdoor. Ze liepen door het rechterschip en baanden zich een weg door de menigte. Er hing een sterke geur van wierook, bloemen en zweet.

Opeens stond Cristiano voor Castardin, de eigenaar van de meubelfabriek wiens hond hij had afgemaakt.

Een ogenblik keek Castardin hem doordringend aan. ‘Maar jij bent, als ik me niet vergis, de zoon van Rino Zena.’

Cristiano stond op het punt ‘nee’ te antwoorden, maar Trecca stond naast hem.

Hij knikte.

‘Ik hoorde over je vader. Ik vind het heel erg. Hoe gaat het met hem?’

‘Goed, dank u.’

De maatschappelijk werker kwam tussenbeiden. ‘Hij ligt nog in coma. Maar de artsen zijn optimistisch.’

Castardin begon te schreeuwen alsof hij in een discotheek in Riccione stond. ‘Goed zo. Heel goed. Zodra hij wakker is moet je hem de groeten van me doen, begrepen? Zodra hij uit coma is, doe hem dan nadrukkelijk de groeten van de oude Castardin.’ Hij gaf hem twee tikjes tegen zijn achterhoofd.

Cristiano zag al voor zich dat zijn vader wakker werd en hoorde dat Castardin hem nadrukkelijk de groeten deed. Hij zou op zijn minst voorgoed in coma raken.

Een paar meter verderop stond Mariangela Santarelli, de kapster die een relatie met zijn vader had gehad toen hij nog klein was. Ze droeg een sluier om haar hoofd en een minirokje. En Max Marchetta, de eigenaar van Euroedil. Die was heel sjiek gekleed, alsof hij ging trouwen, en praatte in zijn mobieltje. Ook de oude Marchetta was er, in een rolstoel die werd voortgeduwd door een Filippijn.

Ze kwamen bij het gedeelte waar Fabiana’s medeleerlingen zaten. Zodra ze hem zagen, begonnen ze te smoezen en elkaar aanstotend naar hem te wijzen.

Cristiano moest zich beheersen om niet weg te rennen.

De Italiaanse juf drong zich door de menigte naar hem toe, omhelsde hem innig en fluisterde hem in het oor: ‘Ik heb gehoord over je vader. Ik vind het heel erg.’

Dezelfde woorden als Castardin.

==

==

238.

==

De Kadaverman liep het ziekenhuis binnen.

Zijn hart leek te willen ontsnappen uit zijn borst. En hij moest plassen. Hij hield een hand tegen zijn maag gedrukt en raakte met zijn vingers even het staal aan van het pistool dat hij in zijn onderbroek had verstopt.

Uiteindelijk was het toch gelukt hier te komen. Hij wist zelf niet meer hoe. Zelfs de brommer was bij de eerste poging gestart.

Het dorp leek krankzinnig geworden. Alle rolluiken voor de winkels omlaag. Alle wegen afgesloten voor het verkeer. De parkeerplaatsen vol touringcars. De straten gevuld met mensen die zich naar het centrum begaven.

Hij had willen vragen waar iedereen naartoe ging, wat er in godsnaam aan de hand was, maar had de moed niet gehad. Overal waren bewakers en agenten.

Misschien was er een optreden van Laura Pausini, of van een komiek.

Hij was het liefst zo snel mogelijk naar Rino gegaan, maar vóór alles moest hij plassen. Zijn blaas stond op springen.

Hij ging de toiletten naast de bar binnen. Goddank was er op dat moment niemand. De Kadaverman rende naar de pisbak en bevrijdde zichzelf, terwijl hij zijn hoofd achterover gooide en zijn ogen sloot.

Hij moest met een hand tegen de muur leunen om niet te vallen van de pijn. Het leek of hij een mengsel van vuur en glasscherven piste.

Toen hij zijn ogen weer opende, zag hij dat er op de witte tegelmuur van het urinoir rode spetters zaten en dat er pis en bloed uit zijn snikkel kwam. De zure ammoniakstank vermengde zich met de metalige geur van bloed.

‘Tering,’ mompelde hij wanhopig.

Op dat moment ging de klapdeur van de wc open en met een knarsend geluid weer dicht.

De Kadaverman drukte zich zo plat mogelijk tegen de muur en keek naar het gat waar zijn rode pis in terechtkwam.

Achter zich hoorde hij het geluid van hakken die klepperden op de vloertegels. Toen zag hij uit een ooghoek dat iemand zich drie urinoirs van hem vandaan opstelde.

‘Ahhh! Ze zeggen dat het niet goed is om het op te houden. Vooral vanaf een zekere leeftijd,’ zei de man, en tegelijkertijd hoorde hij gekletter.

De Kadaverman draaide zich om.

Het was Riky. De door God gezonden engel.

Hij droeg hetzelfde grijze flanellen pak en hetzelfde geruite overhemd. Dezelfde blonde lok die eruit zag of hij net gelikt was door een koe. Alles hetzelfde.

‘Riky...’ liet hij zich ongewild ontsnappen.

Het mannetje draaide zich om, keek hem aan en trok zijn wenkbrauwen op. ‘Wie ben je, schat?’

‘Ik ben het. Herken je me niet meer?’

‘Pardon?’

‘Wat? Je hebt me dit gegeven.’ De Kadaverman haalde het kruisbeeldje dat hij op zijn borst droeg van onder zijn trui tevoorschijn.

Riky leek niet te weten of hij moest zeggen dat hij hem herkende, of alles moest ontkennen en zich uit de voeten maken. Ten slotte knikte hij. ‘Ja. Natuurlijk... Nu weet ik het weer. Hoe gaat het?’

De Kadaverman haalde zijn neus op. ‘Ik ben stervende...’

Riky trok de rits van zijn broek dicht. ‘Dus het kruisbeeld was voor jou?’ Hij ging zijn handen wassen. ‘Dat had je me moeten zeggen... Dan had ik je iets anders gegeven. Waarom heb je dat niet gezegd?’

De Kadaverman haalde zijn schouders op en gaf toe: ‘Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik stervende ben en dat God me heeft verlaten.’

Riky zette twee stappen achteruit, terwijl hij zijn handen afdroogde aan een papieren handdoekje. ‘Heb je gebeden tot de Heer?’

‘God praat niet meer met mij. Hij heeft iemand anders uitverkoren. Wat heb ik verkeerd gedaan?’ Hinkend liep de Kadaverman naar het mannetje en pakte diens arm vast.

Riky verstijfde. ‘Dat weet ik niet. Maar je moet blijven bidden. Met nog meer overtuiging.’

‘Maar moet ik Rino doden? Of heeft God dat al gedaan?’ Hij begon met een voet op de grond te stampen alsof hij een onzichtbare kakkerlak moest pletten.

Riky maakte zich los uit de armgreep alsof hij door een lepralijder was aangeraakt. ‘Luister, het spijt me maar ik moet nu gaan. Veel geluk.’

De Kadaverman zag hem door de deur verdwijnen en trok toen zijn mond tot een grimas van angst, zakte op zijn knieën, sloeg zijn armen om zichzelf heen, boog voorover en begon te huilen en te jammeren: ‘Zeg me wat ik moet doen. Ik smeek U... Zeg het mij. En ik zal het doen.’

==

==

239.

==

Beppe Trecca leunde met zijn armen over elkaar tegen een zuil van het zijschip.

Hij had Cristiano achtergelaten bij zijn schoolvrienden en zag nu zijn blonde hoofd tussen de andere.

Hij leek wel een alien tussen die andere kinderen. Hij had ze geen blik waardig gegund.

Hij heeft karakter, dat joch, en hij is sterk.

Hij zou er wel weer bovenop komen, dat wist Beppe zeker. Hij had niet één keer geklaagd, hij had hem nooit één traan zien laten. Zo moest je tegenslagen het hoofd bieden.

Hij daarentegen voelde zich moe en zwak.

Hij kon niet wachten tot hij weer naar huis kon om te douchen, zich te scheren en de ontslagbrief te schrijven. De volgende dag zou hij zijn bankrekening opheffen, het weinige wat hij bezat inpakken en met de auto naar Ariccia gaan.

Hij zette zijn bril af, maakte hem schoon en zette hem weer op. Hij knipperde met zijn ogen en zag Ida op een bank in het middenschip zitten. Naast haar Mario en de kinderen.

Hij had willen opspringen, wegduiken, zich verstoppen, maar bleef als betoverd naar haar staren. Duizendmaal had hij zich de afgelopen dagen dit moment voorgesteld en nooit had hij gedacht dat hij zo zou reageren. Hij was rustig, kalm, want hij hoefde haar maar te zien, of al zijn angsten en spanningen losten op als temperaverf in water. Hij wist dat dit de laatste keer was dat hij haar zag en wilde zijn geheugen vullen met haar, om haar nooit meer te vergeten. En leven in die herinnering.

Ze droeg een zwart jasje en een grijs truitje. Haar haar vanachter samengebonden. Een lange hals. Ze was prachtig. Ze streek een lok van haar voorhoofd.

Waarom heb ik verdorie die gelofte afgelegd?

En wie had eigenlijk gezegd dat die Afrikaan dood was? Hij lag op de grond, maar misschien was hij alleen maar bewusteloos. Hij had niet eens geluisterd of zijn hart nog klopte. Wat stom! Zijn schuldgevoel had voor hem beslist. In zijn paniek had hij hem al afgeschreven. Maar er was geen enkele dokter geweest die zijn dood had vastgesteld.

Hij maakte het uitstekend. Ik heb zelfs nog sokken van hem gekocht.

En bovendien bestaan wonderen niet. Die zijn slechts een illusie om het geloof te versterken. De Heer is geen koopman met wie je gunsten overeenkomt in ruil voor beloftes.

Maar hoe kon ik in ’s hemelsnaam denken dat God de doden doet herrijzen als iemand bidt? Dan zou er niemand doodgaan!

Er was helemaal geen wonder geschied. En als dat niet was geschied, was er ook geen gelofte geweest. Als hij zich vergiste en moest boeten om gelukkig te zijn, dan zou hij boeten.

Ik ben verliefd op Ida Lo Vino en ik wil haar voor niets in de wereld kwijt.

Hij voelde hoe zijn lichaam zich vulde met warmte en zijn ledematen verslapten. Het was als een wedergeboorte. Iemand had die duizend kilo waardoor hij niet meer kon ademen van zijn borst gehaald.

Hij vulde zijn longen, blies de lucht uit en haalde zijn vingers door zijn haar. Hij streek zijn jasje glad en trok de knoop van zijn stropdas recht.

Vastberaden liep hij door de menigte naar de bank waar Ida zat.

Hij rook de heerlijke geur van haar parfum. Hij drukte haar arm. ‘Ida?’

De vrouw draaide zich om en zag hem. Stomverbaasd zuchtte ze: ‘Beppe! Waar was je?’

‘Ik had een rekening te vereffenen met God,’ zei hij. Vervolgens gebaarde hij dat ze even moest wachten en wendde zich tot Mario Lo Vino, die hem glimlachend aankeek: ‘Na de mis moet ik met je praten.’ Hij ging zitten en pakte Ida’s hand.

==

==

240.

==

Cristiano had al zijn medeleerlingen moeten omhelzen. Sommigen hadden hem zelfs gekust. Zelfs die lul Colizzi, die studiebol, die hem altijd had gehaat. De enige die hem geen blik waardig had gegund, was Esmeralda Guerra geweest, Fabiana’s vriendin.

Eerst had hij haar niet herkend in haar elegante kleren en met haar lange haar in een vlecht. Ze had zelfs haar piercing eruit gehaald. Ze leek ouder en ze was heel mooi. Ze hield een vel papier vast dat ze alsmaar las. Om haar heen zat een groepje hofdames die haar probeerden te troosten.

Cristiano ging zitten naast Pietrolin, die hij een keer in het winkelcentrum een pak slaag had gegeven met het kartonnen silhouet van Brad Pitt.

Pietrolin stootte hem aan met zijn elleboog. ‘La Guerra gaat een gedicht voorlezen dat ze voor Fabiana heeft geschreven. En morgen om half vier komt ze in Rechtstreeks Verslag van het Leven.

Aan de andere kant, naast een biechtstoel, stond Tekken met zijn hele bende. Ducati, Nespola, Memmo en nog drie, vier anderen van wie Cristiano de namen niet wist. Hij droeg een harnas van gips.

Dus dat stuk hout heeft je goed geraakt. Ik heb je pijn gedaan. Dat heb je verdiend. Want wat jij met Quattro Formaggi hebt gedaan...

Plotseling begon iedereen te mompelen.

Cristiano draaide zich om.

De vader, moeder en het broertje van Fabiana waren binnengekomen. De menigte week uiteen en liet hen door. De Ponticelli’s hielden elkaar stevig vast en liepen verdoofd tussen de mensen door. Sommigen hielden hun mobieltje omhoog om een foto of een video van ze te maken. In de schemering van de kerk lichtten de schermen van de telefoontjes op als begrafeniskaarsen.

Ze moesten plaatsnemen op de eerste rij naast de burgemeester, een heleboel belangrijke mensen en agenten in uniform. De moeder trok haar zoon in haar armen, terwijl de televisiecamera’s inzoomden tot een close-up.

‘Na de uitvaartmis gaat de stoet naar het kerkhof. Ik weet niet of wij daar ook heen moeten.’

Cristiano staarde Pietrolin aan zonder te weten wat hij moest zeggen. Sinds hij in de kerk was, had hij bewust niet naar het altaar gekeken, maar nu kon hij zich niet langer bedwingen.

De witte baar stond opgesteld op een rood tapijt. Eromheen duizenden irissen, tulpen en margrieten. Tientallen kransen en witte pluchen konijntjes.

Een onmetelijke rij mensen liep erlangs en legde nog meer bloemen neer, of raakte alleen maar even de baar aan.

Daarin ligt Fabiana en ik ben de laatste geweest die haar heeft aangeraakt.

Hij zag weer het moment voor zich waarop hij, terwijl hij het in plastic gewikkelde lijk in de rivier duwde, even een teen van haar had aangeraakt.

==

==

241.

==

De Kadaverman opende de deur van de reanimatie-afdeling.

Zijn hart bonkte in zijn keel, maar het ritme was regelmatig.

Bij Rino’s kamer was het een komen en gaan van artsen en verpleegkundigen.

Er klonk een alarm.

Bijtend op zijn handpalm liep hij dichterbij.

Om het bed stond een groepje artsen te discussiëren dat hem het zicht belemmerde.

Niemand lette op hem.

Toen vatte hij moed en liep nog iets dichterbij. Onder zijn trui voelde hij het pistool tegen zijn pijnlijke ribben duwen.

Tussen de ruggen van de artsen door zag hij het lichaam van Rino onder de lakens. Zijn hals, zijn kin, zijn wangen, zijn neergeslagen oogleden... De getatoeëerde arm waaruit doorzichtige buizen staken, die omhoog ging. De wijsvinger op hem gericht. De blauwe ogen in de zijne geboord.

Rino opende zijn mond en zei: ‘Jij hebt het gedaan!’

==

==

242.

==

De muziek zette in en het werd stil in de kerk. Alleen het gehuil van een kind hier en daar was te horen.

Voorin, naast het altaar, stonden vier meisjes in zwarte rok en wit bloesje, die een heel droevige melodie op de viool speelden. Cristiano had die melodie al eens eerder gehoord, in een oorlogsfilm.

Esmeralda keek naar juffrouw Carracio, de wiskundelerares, die haar seinde dat ze moest gaan, en al haar medeleerlingen stonden op van de houten banken om haar te laten passeren en gaven haar bemoedigende klapjes.

Het was zo stil in de kerk dat de hakken van de zwarte schoenen galmden tegen de bogen van gewapend beton.

Esmeralda stapte beheerst de drie treden op, liep langs de baar en ging achter het spreekgestoelte staan. Ze bracht haar mond naar de microfoon en moest driemaal ademhalen voordat ze met een klein stemmetje kon uitbrengen: ‘Dit is een gedicht. Ik heb het voor jou geschreven, Fabiana.’ Ze veegde met een hand over haar ogen. ‘Fabiana met de glimlach. Fabiana met het grote hart. Fabiana die de donkerste dag kon verlichten... Fabiana die ons deed lachen... Jij bent nu...’ Ze boog het hoofd en begon te schokken. Ze probeerde verder te gaan. ‘...Jij bent nu... jij bent nu...’ maar het lukte haar niet. Tussen de snikken door mompelde ze: ‘We zullen je missen, vlindertje.’ En toen liep ze weg van het spreekgestoelte en rende met haar handen voor haar gezicht terug naar haar plaats.

Alessio Ponticelli keek zijn vrouw aan en drukte haar hand. Hij haalde diep adem en liep naar de microfoon.

Cristiano had hem wel eens bij school gezien. Het was een knappe man, een atletisch type, altijd bruin. Maar nu leek hij wel ziek, alsof al zijn krachten uit hem gezogen waren. Hij was bleek, zijn haar zat door de war en zijn ogen glommen koortsachtig. Hij haalde een opgevouwen papiertje uit zijn zak, vouwde het open, keek ernaar, maar stopte het toen weer in zijn zak en begon zachtjes te spreken. ‘Ik had iets opgeschreven over Fabiana, mijn dochter, wat een prachtig mens ze was, ik had geschreven over haar dromen, maar ik kan het niet, neem me niet kwalijk...’ Hij haalde zijn neus op, droogde zijn ogen en begon met meer kracht verder te spreken. ‘Ze zeggen dat God kan vergeven. Ze zeggen dat God in Zijn oneindige goedheid de mensen naar Zijn evenbeeld geschapen heeft. Maar dat begrijp ik niet. Want hoe kan Hij dat monster hebben geschapen dat mijn meisje heeft vermoord? Hoe kan Hij bij dat alles aanwezig zijn geweest? Bij een arm meisje dat van haar brommer werd getrokken, in elkaar is geschopt, verkracht is en ten slotte de dood vond doordat haar hoofd met een steen werd ingeslagen? Als God dat alles had gezien, had Hij daarboven in de hemel zo hard moeten schreeuwen dat wij er allemaal doof van werden, dan had Hij de dag moeten verduisteren, dan had Hij... Maar Hij heeft niets gedaan. De dagen gaan voorbij en er gebeurt niets. De zon komt op en gaat onder en een laaghartige moordenaar verstopt zich onder ons. En dan vragen ze mij om te praten over vergiffenis? Hoe kan ik hem vergeven? Ik heb de kracht niet. Hij heeft mij het mooiste afgenomen dat ik had...’ Hij zette zijn ellebogen op het spreekgestoelte, sloeg zijn handen voor zijn gezicht en barstte in hevig snikken uit. ‘Ik wil dat hij sterft...’

Fabiana’s moeder stond op, liep naar haar man, omhelsde hem stevig en nam hem mee terug naar zijn plaats.

Achter het altaar begon kardinaal Bonanni, een oeroude gebochelde, met schorre stem de mis op te dragen: ‘Schenk hun eeuwige rust, Heer, en laat eeuwig licht hen beschijnen.’

De hele kerk stond op en herhaalde: ‘Schenk hun de eeuwige rust, Heer, en laat eeuwig licht hen beschijnen.’

Cristiano zat in stilte te huilen en snikte zo hevig dat hij nauwelijks kon ademen.

Ik ben een monster, een monster.

Hoe had hij het met bloed besmeurde lichaam van Fabiana kunnen wegslepen zonder enig verdriet te voelen? Hoe had hij al die dagen kunnen leven zonder schaamte te voelen? Zonder te bedenken dat hij een hele familie had verwoest? Waar had hij de kracht gevonden om het lijk te wassen zonder enige wroeging? Waarom was hij tot dit alles in staat geweest?

Omdat ik een monster ben en geen vergiffenis verdien.

==

==

243.

==

Het was warm in de woonkamer van de Kadaverman.

De zon stond hoog en scheen door het glas van de tuindeuren en in het oostelijke deel van de kerststal werd het licht.

Door het open raam van de badkamer kwam het gekwetter van de mussen binnen, de claxons van de auto’s en het geschreeuw van de megafoons waaruit de mis klonk, die in de San Biagio-kerk gehouden werd.

De Kadaverman kwam met een stoel in zijn hand uit de keuken.

‘Uit de diepte roep ik tot U, Heer: Heer, hoor mijn stem, wees aandachtig, luister naar mijn roep om genade,’ kraste kardinaal Bonanni door de luidsprekers.

Voorzichtig dat hij niets omgooide zette de Kadaverman de stoel in het midden van de kerststal. Een poot stond boven op een meertje dat gemaakt was van een donkerblauwe plastic afwasbak. Een poot op de treinrails. Een poot tussen een groepje ijsberen dat een Pokémon verscheurde. En een poot midden op een parkeerplaats waar pantserwagens en brandweerwagens in een rij geparkeerd stonden.

‘Ik zie uit naar de Heer, mijn ziel ziet uit naar Hem en verlangt Zijn woord. Mijn ziel verlangt naar de Heer, meer dan wachters naar de morgen.’

Vervolgens liep de Kadaverman terug en kleedde zich uit. Hij trok de oliejas uit. Hij deed de zwartwitte Juventus-sjaal af. Hij trok de trui en het onderhemd uit. Hij trok zijn schoenen en sokken uit. Hij trok zijn broek uit. Hij pakte het pistool en legde het op de stapel kleren. Ten slotte trok hij ook zijn onderbroek uit.

‘In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.’

Hij spreidde zijn armen alsof het de vleugels van een gewonde duif waren, duwde zijn gezwollen buik naar voren, boog zijn hoofd opzij en bekeek zichzelf in de spiegelende tuindeur.

Heel lange armen. De rechterschouder paars en beurs. De adamsappel. De zwarte baard. Het kleine, ronde hoofd. Het kruisbeeld tussen de borstharen. De vermagerde borstkas vol blauwe plekken. De donkere penis voor de ballen, die bungelden als rijpe vruchten. Het kromme rechterbeen, weggevreten door de bliksem. Het litteken, hard als de noest van een boomstam, dat over zijn kuit liep. De voeten met de zwarte nagels.

Achter zich zag hij een schaduw glijden. Hij draaide zich niet om. Hij wist wie het was. Het leek of hij het tok-tok van de krukken en het ruisen van het zwarte gewaad dat over de vloer streek, kon horen.

‘Broeders en zusters, wij zijn hier bijeen voor de viering van de Heilige Eucharistie om te bidden voor onze kleine zuster Fabiana in de hoop dat de herrezen Christus haar tot Zich wil nemen, en wij erkennen nederig onze zonden,’ riep de priester.

De Kadaverman haalde de oplader van zijn mobiel uit het stopcontact en stapte als een reus over de woestijnen, de rivieren, de steden, en klom op de stoel. Hij tilde één voet op. En zwart-wit koetje was onder zijn voetzool blijven plakken. Hij haalde het eraf en haakte het om het kruiskettinkje.

‘Moge de almachtige God zich over ons ontfermen, onze zonden vergeven en ons geleiden tot het eeuwige leven.’

De Kadaverman strekte een arm uit naar het plafond. Precies boven hem was de haak voor de lamp, en twee elektriciteitsdraden staken uit de kalk als de gespleten tong van een slang.

Hij wikkelde de draad van de oplader een paar keer om de haak en vervolgens om zijn keel.

‘O Heer, U bent de liefde die vergeeft: neem in Uw huis onze zuster Fabiana, die van deze wereld tot U is gekomen, en schenk haar geluk zonder einde, want op U heeft zij gehoopt en in U heeft zij geloofd. Voor onze Heer...’

Wat vreemd. Het was alsof hij niet meer in zijn lichaam was. Hij was er dicht bij. Ernaast. Hij zag zichzelf naakt de zwarte draad om zijn keel aantrekken. Hij zag zichzelf hijgend ademen.

Die man daar, ben ik dat?

(Ja, dat ben jij.)

Wat had die naakte man er in godsnaam toe bewogen om op een stoel te klimmen en een strop om zijn nek te binden?

De Kadaverman wist het antwoord.

Zijn hoofd.

Zijn kleine hoofd, bedekt met zwarte haren als de veren van een kraai. Zijn krankzinnige hoofd. Dat hoofd dat zijn leven had geruïneerd. Daarbinnen was iets wat hem te veel dingen had laten voelen, dat hem altijd het gevoel had gegeven dat hij misplaatst, anders was, dat hem dingen had laten doen die hij aan niemand kon vertellen omdat niemand ze zou begrijpen, dat hem had geterroriseerd, opgehitst, verblind, dat hem zich als een angstige muis had doen terugtrekken in een hol vol afval, dat hem had doen dromen van een kerststal die zo groot was dat hij de hele aarde kon bedekken, zo groot dat hij bergen, zeeën en rivieren kon vervangen door bergen van karton en zeeën van zilverpapier.

En dat hoofd had hem uitgeput.

‘Ja, uitgeput,’ zei de Kadaverman en schopte de stoel weg. Hij bleef hangen boven de herders, de soldaatjes, de plastic beestjes en de kartonnen bergen.

Als God.

Rochelend hief hij zijn armen een beetje op en spreidde zijn handen.

‘De Heer is mijn herder: Hij laat mij in grazige weiden rusten, Hij voert mij naar vredig water. Daar geeft Hij mij nieuwe kracht, Hij leidt mij op het rechte spoor, omwille van Zijn Naam.’

Nu hij niet meer ademde, nu zijn wanhopige longen schreeuwden ‘lucht, lucht!’, nu zijn hersenvliezen barstten, nu zijn benen spartelden als op de dag dat hij die schok kreeg, wist hij het opeens.

Hij wist wat er ontbrak aan de kerststal.

Het was niet Ramona.

Het was veel simpeler.

Ik.

Ik ontbrak.

Quattro Formaggi glimlachte. Een verblindend licht. Een. Twee. Driemaal.

Toen was er de bevrijdende duisternis.

==

==

244.

==

‘Kom tot ons, heiligen Gods, snel toe, engelen des Heren. Neemt haar ziel in u op en leidt haar tot de troon van de Allerhoogste. Moge Christus jou opnemen, die jou heeft geroepen, en mogen de engelen jou met Abraham het paradijs binnenvoeren. Neem haar ziel in u op en leidt haar tot de troon van de Allerhoogste. Schenk haar eeuwige rust, o Heer, en laat eeuwig licht haar beschijnen. Neem haar ziel in u op en leidt haar naar de troon van de Allerhoogste.’

Cristiano zat nog steeds tussen zijn medeleerlingen, maar zijn geest was elders, in een andere kerk. Een lege kerk. Hij stond achter het spreekgestoelte naast de baar van zijn vader. Quattro Formaggi en Danilo zaten op de eerste rij.

Mijn vader was een slecht mens. Hij heeft een onschuldig meisje verkracht en vermoord. Hij verdient het om in de hel te komen. En ik ook omdat ik hem heb geholpen. Ik weet niet waarom ik hem heb geholpen. Ik zweer dat ik dat niet weet. Mijn vader was een zuiplap, hij was gewelddadig en deugde nergens voor. Hij sloeg iedereen. Mijn vader heeft me geleerd hoe ik een pistool moet gebruiken, mijn vader heeft me geholpen om iemand in elkaar te slaan wiens motorzadel ik kapot had gesneden. Sinds de dag dat ik geboren ben is mijn vader altijd bij me geweest. Mijn moeder is ervandoor gegaan en hij heeft me opgevoed. Mijn vader nam me mee uit vissen. Mijn vader was een nazi maar hij was goed. Hij geloofde in God en hij vloekte niet. Hij hield van me en hij hield van Quattro Formaggi en Danilo. Mijn vader wist wat goed was en wat fout was.

Mijn vader heeft Fabiana gedood.

Dat weet ik.

==

De draad van de oplader brak. Quattro Formaggi viel neer tussen de herdertjes, de lego-huisjes, de badeendjes en de Barbapapa’s.

==

Rino Zena lag in het ziekenhuisbed en bewoog een hand.

Een stem zei: ‘Kunt u mij horen? Als u mij kunt horen, geef dan een teken. Maakt niet uit hoe.’

Rino glimlachte.

==

Cristiano Zena opende zijn ogen.

Iedereen stond te applaudisseren toen de witte kist voorbij kwam.

Hij stond op en schreeuwde: ‘Mijn vader heeft het niet gedaan!’

Maar niemand hoorde hem.